Berichten door:

Hilde Van Turennout

Uitlegmaatstaf wie partij is bij een overeenkomst

Uitlegmaatstaf wie partij is bij een overeenkomst 1900 1267 Ekelmans Advocaten
Ekelmans Advocaten kantoor toelichting
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615

Wie is partij bij een overeenkomst? Daarover kan een hoop discussie ontstaan. De bottom line is dat Haviltex geldt. In deze uitspraak legt de Hoge Raad uit dat óók omstandigheden van ná het sluiten van de overeenkomst bepalen wie partij is en wie niet.

Aan de hand van welke maatstaf moet worden beoordeeld wie partij is bij een overeenkomst? Volgens vaste jurisprudentie is het antwoord op die vraag afhankelijk van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (zie o.a. HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2217). Tot de relevante omstandigheden behoort de kenbare hoedanigheid van partijen en de context waarin partijen optraden (zie HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284). In lijn met eerdere jurisprudentie oordeelt de Hoge Raad in deze zaak dat ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, van belang kunnen van belang zijn (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034).

Auteur

Interview David de Knijff: liegen tegen de rechter

Interview David de Knijff: liegen tegen de rechter 800 600 Ekelmans Advocaten
mr.-David-de-Knijff-liegen tegen de rechter
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

Tijdens een interview in het concertgebouw licht David de Knijff voor AVDR-TV een zaak toe waarin de rechtbank een vordering van een partij afwijst, omdat deze de rechter niet volledig en naar waarheid heeft voorgelicht.

Na een brand in een bedrijfsloods weigert de verzekeraar uit te keren. In de loods was twee maanden voor de brand een hennepkwekerij opgerold door de politie. De eigenaar stelt de verzekeringsagent aansprakelijk. Tijdens de procedure bij de rechtbank blijkt dat de eigenaar zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij heeft verzwegen. De zaak neemt nu een andere wending…

Er is sprake van een ernstige schending van art. 21 Rv, dat bepaalt dat partijen de rechter volledig en naar waarheid voorlichten. Op die grond wijst de rechtbank de vordering af. Zowel het Hof als de Hoge Raad gaan mee in het oordeel van de rechtbank.

Art. 21 Rv. werd sinds de invoering in 2002 lange tijd als een tandeloze tijger gezien. Dit arrest maakt echter duidelijk dat wanneer de waarheidsplicht niet wordt nageleefd, de rechter daaruit de gevolgtrekking mag maken die hij geraden acht.

In een interview met Wouter Kurpershoek belicht David de Knijff het bijzondere van dit arrest.

Bekijk hier het interview

Video - Liegen tegen de rechter

Contact

Interview David de Knijff: is Booking een platform of een reisbureau?

Interview David de Knijff: is Booking een platform of een reisbureau? 1200 628 Ekelmans Advocaten
David de Knijff AVDR
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

Tijdens een interview in het concertgebouw legt David de Knijff voor AVDR-TV uit of Booking wordt gezien als online reisagent die bemiddelt bij het tot stand komen van reisovereenkomsten óf als IT-bedrijf dat een online reserveringsplatform ter beschikking stelt.

De vraag of Booking.com een reisbureau is, houdt rechters al een tijdje bezig. Aanleiding is de weigering van Booking om pensioenpremie te betalen aan het pensioenfonds voor de reisbranche.

In april 2021 heeft De Hoge Raad geoordeeld dat de Booking gezien moet worden als een reisagent. De zaak is voor verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof in Den Haag. Daar zal verder moeten worden beoordeeld of Booking zich moet aansluiten bij het pensioenfonds.

Tijdens een 15 minuten durend interview met Wouter Kurpershoek licht David de Knijff voor AVDR-TV toe hoe de Hoge Raad tot zijn besluit is gekomen.

Bekijk hier het interview

Video - Interview Platform of reisbureau

Contact

Nieuwsbrief Civiele Procespraktijk oktober 2021

Nieuwsbrief Civiele Procespraktijk oktober 2021 1900 1267 Ekelmans Advocaten
Ekelmans Advocaten kantoor bibliotheek
Leestijd: 5 minuten
Lesedauer: 5 Minuten
Reading time: 5 minutes

Voor advocaten die op de hoogte willen worden gehouden van procesrechtelijke kwesties is er de Nieuwsbrief Civiele Procespraktijk geschreven door onze sectie Cassatie. De nieuwsbrief Civiele Procespraktijk verschijnt vier keer per jaar.

Deze nieuwsbrief brengt u op de hoogte van belangrijke uitspraken van de Hoge Raad. Heeft u vragen over deze onderwerpen, neem dan contact met ons op. U kunt ons ook bellen voor een kort en informeel consult als u in een dossier ergens tegen aanloopt dat u met ons wilt bespreken.

In deze nieuwsbrief behandelen we de volgende onderwerpen:

NAM moet gederfd woongenot en immateriële schade door aardbevingen vergoeden

HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1534

  • De Hoge Raad zette in een eerder prejudicieel arrest de uitgangspunten voor de afwikkeling van aardbevingsschade door gaswinning in Groningen uiteen.
    Het Hof Arnhem-Leeuwarden kende een aantal bewoners een vergoeding toe voor vermogensschade wegens gederfd woongenot en/of immateriële schade. Het hof stelde een aantal algemene voorwaarden vast, waaronder bewoners recht hebben op schadevergoeding. NAM ging van deze uitspraak in cassatie. De HR verwerpt dat beroep.
  • De Hoge Raad oordeelt als volgt.
    a) De door NAM veroorzaakte hinder en overlast is onrechtmatig jegens (i) bewoners van een huis, (ii) waaraan fysieke schade is ontstaan, (iii) die is veroorzaakt of verergerd door aardbevingen door gaswinning, zodat (iv) de NAM aan hen een vergoeding heeft betaald. Wanneer aan deze eisen is voldaan, heeft een bewoner recht op vergoeding van schade wegens gemist woongenot. Deze schade wordt begroot op verminderde huurwaarde.
    Indien minimaal twee keer fysieke schade aan de woning is vast-gesteld, bestaat daarnaast recht op vergoeding van smartengeld. Dat smartengeld is minimaal € 2.500 per schadegeval.
    b) De periode waarover de vermogensschade wegens gederfd woongenot wordt berekend, eindigt in principe op de laatste dag van de maand waarin de schade door de NAM is hersteld en geheel financieel is afgewikkeld. Als de NAM het herstel niet zelf verzorgt, maar een bewoner financieel compenseert en die de schade niet laat herstellen, is een ander eindpunt mogelijk.
    c) Voor bewoners die eigenaar of huurder zijn, geldt dat maximaal 1 keer vermogensschade wegens gederfd woongenot wordt vergoed. Mede-eigenaren of medehuurders die op vergoeding aanspraak maken, hebben daar dus samen recht op.

Ook eigen handelingen van het bestuur kunnen het bewijsvermoeden van art. 2:248 lid 2 BW ontzenuwen

HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1099

  • Als een bestuurder van een vennootschap de administratieplicht schendt (art. 2:10 BW), of de jaarrekening niet tijdig publiceert (art. 2:394 BW) geldt het onweerlegbaar vermoeden dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Het niet voldoen aan deze verplichting(en) wijst erop dat het bestuur zijn taak ook voor het overige niet behoorlijk heeft vervuld. Ook wordt vermoed dat dit onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit laatste vermoeden kan de bestuurder wél weerleggen (art. 2:248 lid 2 BW).
  • Voor deze weerlegging moet de bestuurder aannemelijk maken dat andere feiten dan zijn onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. Dit kunnen (1) van buiten komende omstandigheden zijn, maar (2) óók het handelen of nalaten van één of meer bestuurders dat op zichzelf beschouwd geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert.
    Met art. 2:248 BW wordt volgens de HR namelijk niet beoogd een bestuurder persoonlijk voor het gehele boedeltekort aansprakelijk te maken wegens het enkele feit van het onbehoorlijke bestuur, ook al heeft dit niet tot het faillissement geleid. Ook staat in de wetsgeschiedenis dat het bestuur het vermoeden van lid 2 kan ontzenuwen, door het bewijs te leveren dat het zich voor het overige wel behoorlijk van zijn taak heeft gekweten.

Wie de waarheidsplicht bij de rechtbank ernstig schendt,
krijgt geen ‘tweede kans’ in hoger beroep

HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1144

  • In de bedrijfsloods van X wordt een hennepkwekerij opgerold. Een tijdje later brandt de loods af. De verzekeraar dekt niet vanwege de eerdere hennep-kwekerij. X stelt vervolgens zijn verzekeringsadviseur aansprakelijk voor de schade. In die procedure gaat het om de vraag of de loods ná het oprollen van de kwekerij opnieuw verzekerd had kunnen worden. Dat kon volgens X bij Rialto, omdat hij niet zelf was betrokken bij de hennepteelt en van niks wist. Er volgens diverse aktes met bewijs. Aan het eind van de procedure bij de rechtbank blijkt dat X wél zelf achter de hennepkwekerij zat.
  • De rechtbank oordeelt dat X zijn waarheidsplicht heeft geschonden door zijn rol bij de hennepkwekerij te verhullen en wijst zijn claim daarom af.
  • In hoger beroep gooit X het over een andere boeg en stelt hij dat hij de waarheids¬¬plicht alsnog kan nakomen.
    Het hof gunt hem geen tweede kans, omdat hij bij de rechtbank de waarheids-plicht ernstig heeft geschonden: hij hield feiten achter, die van wezenlijk belang zijn voor de beoordeling van de gegrondheid van zijn claim. Dit past niet bij een deugdelijke en integere procesvoering. De herstel¬functie van het hoger beroep gaat niet zover dat een partij, die in eerste aanleg doelbewust relevante informatie achterhoudt om ten koste van haar wederpartij schadevergoeding te krijgen, de kans zou moeten krijgen om na ontdekking van dat bedrog alsnog haar vordering aan te passen. Anders zou partij zonder enig risico te lopen, kunnen proberen de rechtbank vals voor te lichten.
  • De Hoge Raad is het roerend eens met het hof. Het hof heeft in aanmerking genomen dat X zwaar wordt getroffen door een ontzegging van zijn vordering. Maar het hof mocht zwaarder laten wegen dat X eerder doelbewust informatie achterhield om ten koste van zijn wederpartij een schadevergoeding van ruim
    € 400.000,– te krijgen. Als de schending van de waarheidsplicht in een geval als dit niet streng gesanctioneerd zou worden, zou dat door procespartijen als een vrijbrief kunnen worden gezien om te proberen met onwaarheden de wederpartij en de rechter op het verkeerde been te zetten.

Ouder die alleen het gezag heeft, moet toch terugverhuizen

HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513

  • Als ouders samen het gezag over een kind uitoefenen, kan de rechter de ouder bij wie het kind woont (i) verbieden op grote afstand van de andere ouder te gaan wonen, of (ii) opdracht geven om terug te verhuizen. Daarin voorziet art. 1:253a BW.
  • In deze zaak was moeder met kind verhuisd, toen zij alleen het gezag had. Zij was toen in principe vrij om te verhuizen. Toen het hof uitspraak deed, hadden beide ouders het gezag. Het hof kon toen op grond van art. 1:253a BW de moeder gelasten terug te verhuizen.
  • Het BW kent geen bepaling, die de rechter uitdrukkelijk de bevoegdheid geeft een ouder die alleen het gezag uitoefent en blijft uitoefenen, te beperken in zijn woonplaats¬keuze. Volgens de Hoge Raad voorziet art. 8 EVRM daar wél in als de ouder niet voldoet aan de verplichting de omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (art. 1:247 lid 3 BW). Ook is dit volgens de Hoge Raad minder vergaand, dan het toekennen van eenhoofdig gezag aan de ándere ouder. Daarin voorziet de wet volgens de Hoge Raad wel (art. 1:251a lid 1 en art. 1:253c lid 1 en 3 BW).

Contact

Beursbengel: Uitspraken GFD over rechtsbijstand en arbeidsongeschiktheid

Beursbengel: Uitspraken GFD over rechtsbijstand en arbeidsongeschiktheid 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2020 / nr. 897 bespreekt Lieske de Vos twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening: één uitspraak rond een rechtsbijstandverzekering en een uitspraak over een arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2020-611, d.d 22 juli 2020

Sprake van overbouw?

Consument heeft bij Verzekeraar een rechtsbijstandverzekering (hierna: de Verzekering) afgesloten. In het kader van een geschil met de buren ten aanzien van de erfgrens, heeft Consument in 2011 een beroep gedaan op de Verzekering. Volgens de toentertijd ingeschakelde advocaat was niet zonder meer duidelijk dat sprake was van overbouw. Voor een redelijke kans van succes zou het volgens de advocaat nodig zijn dat een landmeetkundige een nadere schriftelijke verklaring geeft, waarin voor buitenstaanders duidelijk omschreven wordt dat sprake is van overbouw.

Vervolgens heeft Consument een aantal pogingen gedaan om een dergelijke schriftelijke verklaring van een landmeetkundige te krijgen. Nu een dergelijke verklaring uitbleef, heeft Verzekeraar aan Consument te kennen gegeven niet over te gaan tot het verlenen van rechtsbijstand. Daarop stelde Consument een klacht in bij Kifid. Op 5 november 2012 werd Consument echter in het ongelijk gesteld.

Begin 2018 heeft Consument Verzekeraar verzocht de zaak te heropenen. Verzekeraar heeft dat verzoek gehonoreerd, met dien verstande dat voor wat betreft het geschil over de vermeende overbouw, Verzekeraar haar reeds ingenomen standpunt handhaaft. Consument heeft daarop nog een erfgrensconstructie laten uitvoeren. Verzekeraar is echter van mening dat de tekening onvoldoende is om te kunnen aantonen dat sprake is van overbouw en wijst het verzoek af.

Consument vordert dat Verzekeraar hem alsnog rechtsbijstand verleent in het burengeschil ten aanzien van de overbouw en daarbij de kosten vergoedt die Consument heeft moeten maken voor het opstellen van een grensreconstructie. Volgens Consument zou de meting voldoende aantonen dat sprake is van overbouw, waardoor Verzekeraar moet overgaan tot het verlenen van rechtsbijstand.

Naar het oordeel van de commissie is Consument er niet in geslaagd een verklaring van een deskundige, zoals bedoeld door de advocaat in zijn in 2012 afgegeven advies, te overleggen waaruit duidelijk volgt dat sprake is van overbouw. Dit brengt mee dat Consument niet heeft voldaan aan de voorwaarde, als genoemd in de second opinion van de advocaat, om in deze kwestie Verzekeraar opnieuw te kunnen inschakelen. Verzekeraar heeft het nieuwe verzoek van Consument om rechtsbijstand in het geschil met de buren over de vermeende overbouw derhalve mogen afwijzen.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2020-597, d.d. 22 juli 2020

Mate van arbeidsongeschiktheid

Consument heeft voor zijn beroep van schoenwinkelier bij Verzekeraar een arbeidsongeschiktheidsverzekering gesloten (hierna: de Verzekering).

Consument heeft zich per 3 maart 2016 voor 100 procent arbeidsongeschikt gemeld vanwege hartklachten. Uiteindelijk heeft Verzekeraar begin 2018 de mate van arbeidsongeschiktheid van Consument opnieuw beoordeeld door middel van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek. Op basis daarvan heeft Verzekeraar per 16 mei 2018 de arbeidsongeschiktheid ingedeeld in klasse 25-35 procent.

Vanwege een toename van de arbeidsongeschiktheid door andere klachten heeft Verzekeraar tijdelijk over de periode 17 mei tot en met 30 mei 2018 een uitkering op basis van 80-100 procent arbeidsongeschiktheid aan Consument verstrekt. Consument heeft vervolgens meermaals bezwaar aangetekend tegen het vastgestelde percentage arbeidsongeschiktheid van 25-35 procent. Naar aanleiding van het bezwaar heeft Verzekeraar voorgesteld om in gezamenlijk overleg een orthopedisch en verzekeringsgeneeskundig onderzoek te doen.

Op basis van het arbeidsdeskundig rapport van Arbeidsdeskundige heeft Verzekeraar de mate van arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht per 31 mei 2018 vastgesteld op 35-45 procent. Daarnaast heeft Verzekeraar Consument erop geattendeerd dat als hij stopt met zijn bedrijf er geen sprake meer is van een verzekerbaar belang en de Verzekering dan beëindigd zal worden.

Nu Consument van mening is dat bij de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid onvoldoende is gekeken naar de belastbaarheid van zijn rechterknie, heeft Consument vervolgens een klacht ingediend bij Kifid en vordert per 31 mei 2018 een aanvullende uitkering onder de Verzekering op basis van 60 procent arbeidsongeschiktheid. Daarnaast vordert Consument een verklaring voor recht dat Verzekeraar de Verzekering niet mag beëindigen.

De Commissie oordeelt allereerst dat bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gekeken naar beide knieën. Dit betekent dat, anders dan Consument stelt, in het verzekeringsgeneeskundig rapport wel rekening is gehouden met de kniebelastende activiteiten van ook de rechterknie en met de beperkingen ten aanzien van het gebruik van beide knieën. Dus wel degelijk was ook de rechterknie inbegrepen. Voor zover Consument betoogt dat niet van het verzekeringsgeneeskundig rapport mag worden uitgegaan, omdat zijn knieklachten na het onderzoek zijn verergerd, oordeelt de Commissie dat Consument zijn stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd met bijvoorbeeld medische informatie of een expertiserapport die zijn stelling ondersteunen.

De Commissie oordeelt dan ook dat Consument zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd en dat Verzekeraar op basis van de expertises terecht uitgaat van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35-45 procent. De vordering wordt afgewezen.

Ten aanzien van de door Consument gevorderde verklaring voor recht dat Verzekeraar de Verzekering niet mag beëindigen, oordeelt de Commissie dat nu de Verzekering op dit moment nog niet is beëindigd door Verzekeraar, de Commissie hierover nog geen oordeel kan geven. Pas wanneer Verzekeraar daadwerkelijk overgaat tot beëindiging van de Verzekering, kan de Commissie beoordelen of sprake is van een rechtmatige beëindiging.

Meer weten over verzekeringsrecht?

U acteert in een snel veranderende wereld. Onze verzekeringsspecialisten kennen de details van uw markt. Uw werkterrein laat zich niet in één activiteit of in één juridisch deelgebied vangen. Daarom staan advocaten met verschillende aandachtsgebieden klaar om u te adviseren.

Ons team Verzekering behartigt de belangen van grote en gespecialiseerde verzekeraars en hun verzekerden. Wij houden ons bezig met aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht in de breedste zin van het woord en werken voor zorgverzekeraars, schadeverzekeraars en levensverzekeraars.

Aansprakelijkheid van de bestuurder – Spaanse villa revisited

Aansprakelijkheid van de bestuurder – Spaanse villa revisited 1080 621 Ekelmans Advocaten
Spaanse villa revisited
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes
Expertise:

Het onderscheid tussen bestuurdersaansprakelijkheid en “zelfstandige” aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad blijft de rechtspraak bezighouden. In tegenstelling tot “gewone” onrechtmatige daad geldt bij bestuurdersaansprakelijkheid de verzwaarde maatstaf van ernstige verwijtbaarheid. In het algemeen is de vennootschap aansprakelijk voor handelingen die de bestuurder als vertegenwoordiger van de vennootschap verricht. Soms kan de bestuurder ook persoonlijk aansprakelijk worden gesteld. Dat kan alleen als komt vast te staan dat de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt van het handelen kan worden gemaakt.

Wat nu als de bestuurder in een andere hoedanigheid, bijvoorbeeld als makelaar, handelt? Dit geval deed zich voor in het zogeheten Spaanse Villa arrest. Het Spaanse Villa arrest riep destijds veel vragen op. De Hoge Raad leek daarin te suggereren dat een bestuurder van een besloten vennootschap aansprakelijk kan worden gehouden op grond van “gewone” onrechtmatige daad zonder dat sprake is van persoonlijk ernstige verwijtbaarheid. De Hoge Raad voelde zich in een later arrest geroepen uit te leggen dat bestuurdersaansprakelijkheid niet aan de orde was in het Spaanse Villa arrest. Daarin trad de bestuurder op in hoedanigheid van makelaar (dus niet in hoedanigheid van bestuurder) en werd geoordeeld dat deze persoon in strijd heeft gehandeld met de op de hoedanigheid van makelaar rustende zorgvuldigheidsnorm.

Een recente uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland toont weer eens aan dat het belangrijk is vast te stellen of de betrokken bestuurder de handelingen in hoedanigheid van bestuurder of in andere hoedanigheid heeft verricht. Anne-Mieke Dumoulin-Siemens besteedt in haar noot bij deze uitspraak (JIN 2020/61) aandacht aan de kwestie van samenloop van hoedanigheden.

De hoedanigheid bepaalt aan welke norm het handelen wordt getoetst. De bestuurder is pas aansprakelijk als hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Wanneer in een andere hoedanigheid is gehandeld, wordt de aansprakelijkheid volgens de ‘normale’ regels van de onrechtmatige daad vastgesteld waarbij geen verzwaarde maatstaf geldt.

Auteur(s)

Another EU regulation regarding privacy? Yes!

Another EU regulation regarding privacy? Yes! 1920 1280 Ekelmans Advocaten
EU regulation privacy
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

While quite some organisations are investing in personal data protection and privacy measures to attain the General Data Protection Regulation (GDPR) compliance and others are still in de stage of GDPR awareness, another EU Regulation requires our attention: the new Regulation of the European Parliament and of the Council concerning the respect for private life and the protection of personal data in electronic communications (ePrivacy Regulation).

This ePrivacy Regulation should have entered into force at the same time as the GDPR. Although the Regulation has been delayed, it should be adopted at least sometime in 2020. The Introduction of the GDPR has caused a lot of turmoil so let us reflect on the consequences as a result of the introduction of this new ePrivacy Regulation.

Key points

The scope of the new ePrivacy Regulation would apply to any business that provides any form of online communication service, uses online tracking technologies, or engages in electronic direct marketing. The key points of the ePrivacy Regulation includes:

  • New players: privacy rules will in the future also apply to new players providing electronic communications services such as WhatsApp, Facebook Messenger and Skype. This will ensure that these popular services guarantee the same level of confidentiality of communications as traditional telecoms operators.
  • Stronger rules: all people and businesses in the EU will enjoy the same level of protection of their electronic communications through this directly applicable regulation. Businesses will also benefit from one single set of rules across the EU.
  • Communications content and metadata: privacy is guaranteed for communications content and metadata, e.g. time of a call and location. Metadata have a high privacy component and is to be anonymised or deleted if users did not give their consent, unless the data is needed for billing.
  • New business opportunities: once consent is given for communications data – content and/or metadata – to be processed, traditional telecoms operators will have more opportunities to provide additional services and to develop their businesses. For example, they could produce heat maps indicating the presence of individuals; these could help public authorities and transport companies when developing new infrastructure projects.
  • Simpler rules on cookies: the cookie provision, which has resulted in an overload of consent requests for internet users, will be streamlined. The new rule will be more user-friendly as browser settings will provide for an easy way to accept or refuse tracking cookies and other identifiers. The proposal also clarifies that no consent is needed for non-privacy intrusive cookies improving internet experience (e.g. to remember shopping cart history) or cookies used by a website to count the number of visitors.
  • Protection against spam: this proposal bans unsolicited electronic communications by emails, SMS and automated calling machines. Depending on national law people will either be protected by default or be able to use a do-not-call list to not receive marketing phone calls. Marketing callers will need to display their phone number or use a special pre-fix that indicates a marketing call.
  • More effective enforcement: the enforcement of the confidentiality rules in the Regulation will be the responsibility of data protection authorities, already in charge of the rules under the General Data Protection Regulation.

EU’s existing ePrivacy legal framework

The Regulation aims to be an update of the EU’s existing ePrivacy legal framework, more specifically the EU ePrivacy Directive which goes back to 2002 and was revised in 2009. However, important technological and economic developments took place in the market since the last revision of the ePrivacy Directive in 2009. Consumers and businesses increasingly rely on new internet-based services enabling inter-personal communication such as Voice over IP, instant messaging and web-based email services, instead of traditional communication services. These Over-the-Top communication services (OTTs) are in general not subject to the current Union electronic communication framework, including the ePrivacy Directive, resulting in a void of protection of communications conveyed though new services. The ePrivacy Regulation is lex specialis to the GDPR and will particularise and complement it as regards electronic communication data. All matters concerning the processing of personal data not specifically addressed by the ePrivacy Regulation will be covered by the GDPR.

Important is also the fact that the update is in the form of a Regulation instead of a Directive. This means that the new ePrivacy Regulation is self-executing and becomes legally binding across the EU, whereas the ePrivacy Directive required local regulations for implementation. The reason for choosing a Regulation instead of a Directive is in order to ensure consistency with the GDPR and legal certainty for users and business alike by avoiding divergent interpretation in the Member States. As mentioned before, the ePrivacy Directive is part of the regulatory framework for electronic communication. In 2016, the European Commission adopted the proposal for a Directive establishing the European Electronic Communications Code (EECC), which revises the framework. The new ePrivacy Regulation will not be an integral part of the EECC but it partially relies on definitions provided therein. In addition, the EECC complements the Regulation by ensuring the security of electronic communication services.

The new ePrivacy Regulation and the Insurance Industry

The big question is whether this new ePrivacy Regulation will cause as much turmoil for the insured and the insurer as with implementation of the GDPR. The proposal now lies with the Council of Ministers of the European Union. When the EU member states will agree on the proposal, then it is expected that long-term negotiations with the European Parliament will follow so we should not anticipate things. However it is safe to prudently say it is expected that this will not be the case. The ePrivacy Regulation will be in line with the GDPR so the biggest impact in terms of implementing the requirements have already been. Regarding the particular subjects which the ePrivacy Regulation regulates and that are not mentioned – or at least not that wide – in the GDPR, some changes as reflected will be required. Assuming however that the privacy policy of Insurers will generally be compliant, it is expected that the required adjustments will be limited to a minimum.

Contact

We gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo soepel mogelijk draait. Als je doorgaat met het gebruiken van de website, gaan we ervan uit dat je ermee instemt.