Beursbengel: Uitspraken GFD rond een rechtsbijstand- en arbeidsongeschiktheidsverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD rond een rechtsbijstand- en arbeidsongeschiktheidsverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD rond een rechtsbijstand- en arbeidsongeschiktheidsverzekering 2560 1707 Ekelmans Advocaten
Beursbengel claim rechtsbijstand- en arbeidsongeschiktheid
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2021 / nr. 909 bespreekt Frederike Rijpkema twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening rond een rechtsbijstand- en een arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 20210831, d.d. 22 september 2021

Bovengemiddeld schadeverloop: tussentijdse opzegging van rechtsbijstandverzekering

De consument heeft bij de gevolmachtigde van de verzekeraar een rechtsbijstandverzekering afgesloten. De consument doet vervolgens binnen twee jaar tijd vier keer een beroep op rechtsbijstand. De gevolmachtigde maakt de consument per e-mail erop attent dat de consument bovengemiddeld vaak een beroep doet op de rechtsbijstandverzekering. De gevolmachtigde meldt daarbij dat als de consument binnen twee jaar opnieuw een beroep doet op de verzekering, de rechtsbijstandverzekering opnieuw wordt beoordeeld. Dit kan gevolgen hebben voor de hoogte van het eigen risico of voortzetting van de verzekering.

Op enig moment verneemt de gevolmachtigde van de verzekeraar dat de consument ná de waarschuwing alsnog elf schades heeft geclaimd op de rechtsbijstandverzekering. De gevolmachtigde laat de consument als gevolg daarvan weten dat de verzekering wordt opgezegd met inachtneming van een termijn van twee maanden. De gevolmachtigde beroept zich daarbij op artikel 10 sub d van de algemene voorwaarden:

’Artikel 10. Einde van de verzekering De verzekering eindigt: (….) d. Indien Promovendum de verzekering schriftelijk beëindigt in verband met schade. Promovendum heeft dit recht tot 30 dagen na de afwikkeling van de schade. Daarbij wordt de verzekering na twee maanden beëindigd, zodat u de mogelijkheid heeft om het risico elders te verzekeren.’

De consument stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat de gevolmachtigde de verzekering onterecht heeft opgezegd, omdat nog niet alle meldingen zijn opgelost. Daarnaast is de opzegging onredelijk, omdat het feit dat iemand meer pech heeft geen reden mag zijn om een verzekering op te zeggen. Ook heeft de rechtsbijstandsuitvoerder aangegeven dat de gevolmachtigde het initiatief heeft genomen om de verzekering op te zeggen en niet de rechtsbijstandsuitvoerder zelf. Tot slot is de consument van mening dat artikel 10 sub d een onredelijk bezwarend beding betreft. Ook vordert hij schadevergoeding voor de verloren tijd vanwege het geschil met de gevolmachtigde.

De gevolmachtigde stelt zich op het standpunt dat de consument tijdig is geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van het indienen van nieuwe schades en meldingen. De rechtsbijstandsuitvoerder heeft de gevolmachtigde gevraagd om de verzekering van de consument op te zeggen, omdat na de waarschuwing alsnóg elf schades/meldingen zijn ingediend. De verzekering is conform artikel 10 sub d van de algemene voorwaarden opgezegd.

De commissie overweegt het volgende. De gevolmachtigde heeft ter onderbouwing van de opzegging van de rechtsbijstandverzekering, verwezen naar artikel 10 sub d van de voorwaarden. In dat artikel is echter geen opzeggingsgrond opgenomen die de gevolmachtigde de bevoegdheid geeft om de verzekering wegens een bovengemiddeld schadeverloop op te zeggen. Alleen dit al betekent dat de gevolmachtigde niet op grond van artikel 10 sub d van de voorwaarden tot opzegging van de verzekering mocht overgaan. De overige standpunten van consument en de gevolmachtigde hoeven derhalve geen bespreking meer.

De door de consument gevorderde schadevergoeding voor eigen tijd wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat de consument kosten heeft gemaakt, dan wel inkomsten heeft misgelopen door het geschil. Een vergoeding voor de geïnvesteerde eigen tijd wordt naar vast oordeel van de commissie in beginsel namelijk niet toegewezen. De slotsom luidt dat de gevolmachtigde de verzekering niet heeft mogen opzeggen en de verzekering met terugwerkende kracht dient te worden hersteld.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 20210802, d.d. 10 september 2021

Recht op uitkering onder arbeidsongeschiktheidsverzekering?

De oud-werkgever van de consument heeft bij de verzekeraar een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering gesloten voor de consument. Begin 2020 maakt de consument – vanwege ziekte aanspraak op de door zijn oud-werkgever voor hem gesloten aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering. Bij brief van 15 juni 2020 en 24 november 2020 informeert de verzekeraar de consument dat geen recht bestaat op een uitkering, omdat de eerste ziektedag van de consument ná de datum van uitdiensttreding ligt. De verzekering was volgens de verzekeraar toen al geëindigd en biedt daarom geen dekking meer. De consument stelt zich op het standpunt dat hij wel recht heeft op een uitkering. De consument weet niet meer wanneer hij uit dienst is getreden, maar weet wel zeker dat de datum van de uitdiensttreding na de datum van zijn eerste ziektedag ligt. De consument heeft derhalve (slechts ter aanname) 31 augustus 1995 opgegeven als datum van uitdiensttreding. De oud-werkgever beschikte niet meer over het personeelsdossier van de consument, dus kon hem ook niet informeren over de datum van uitdiensttreding. Daarnaast vindt de consument dat de oud-werkgever de datum van uitdiensttreding aan de verzekeraar had moeten melden en de verzekeraar daarom zelf op de hoogte had horen te zijn van de desbetreffende datum. De eerste ziektedag zou ruim voor de reeds genoemde datum van uitdiensttreding liggen, omdat uit een uitspraak van de kantonrechter van 27 juni 1995 volgt dat hij sinds 20 april 1994 arbeidsongeschikt is. Tot slot stelt de consument dat de verzekeraar zich zakelijk en niet-coöperatief heeft opgesteld.

De verzekeraar stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat uit een e-mail van UWV volgt dat de eerste ziektedag van de consument 4 september 1995 is. Consument heeft de verzekeraar geïnformeerd dat de dag van uitdiensttreding 31 augustus 1995 betreft. Dat betekent dat de eerste ziektedag ná de datum van beëindiging van de verzekering ligt. Volgens de verzekeraar is op basis van de voorwaarden, ten aanzien van de eerste ziektedag, het oordeel van UWV beslissend en niet dat van de kantonrechter.

De commissie oordeelt dat op basis van de voorwaarden de consument alleen recht heeft op uitkering bij arbeidsongeschiktheid als hij arbeidsongeschikt wordt gedurende zijn dienstverband. De commissie stelt vast dat op basis van de e-mail van UWV de eerste ziektedag van de consument 4 september 1995 is. Daarnaast oordeelt de commissie dat de consument, die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten en rechten, zijn stelling moet bewijzen nu deze door de verzekeraar, gemotiveerd zijn betwist. De consument heeft in een e-mail aan de verzekeraar geantwoord dat de laatste werkdag 31 augustus 1995 was. De consument heeft vervolgens niet met stukken onderbouwd dat de datum van uitdiensttreding, een andere (latere) datum betrof. De commissie gaat er derhalve van uit dat de arbeidsovereenkomst op 1 september 1995 is geëindigd. Deze datum ligt vóór de datum van arbeidsongeschiktheid van de consument op 4 september 1995. Dit betekent dat de verzekering op het moment van de arbeidsongeschiktheid geen dekking meer bood en dat de consument geen recht op uitkering onder de verzekering.

Auteur

We gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo soepel mogelijk draait. Als je doorgaat met het gebruiken van de website, gaan we ervan uit dat je ermee instemt.