Eman

Duo maakt ruzie met zelfgekozen advocaat; Interpolis biedt terecht geen dekking

Duo maakt ruzie met zelfgekozen advocaat; Interpolis biedt terecht geen dekking 600 400 Ekelmans Advocaten
Duo maakt ruzie met zelfgekozen advocaat
Leestijd: 5 minuten
Lesedauer: 5 Minuten
Reading time: 5 minutes
Expertise:

Een man en vrouw maken ruzie met hun zelfgekozen advocaat. De rechtsbijstandsverzekering van Interpolis biedt – tot grote verbazing van de consumenten – geen dekking voor dat geschil. Het Kifid vindt deze dekkingsweigering echter lang niet zo verrassend.

Advocaat Simone Eman licht de zaak toe.

Wat is er gebeurd?

Consumenten hadden een geschil met een geldverstrekker en meldden dat bij de rechtsbijstandsverzekering. De (uitvoerder van de) rechtsbijstandverzekering heeft in eerste instantie het verzoek van het duo om een advocaat van hun keuze in te schakelen afgewezen. Op dat moment was er namelijk (nog) geen sprake was van een gerechtelijke procedure. Op enig moment worden ze door de geldverstrekker gedagvaard.

De rechtsbijstandsverzekering schakelt dan alsnog de advocaat van hun keuze in. De procedure tussen de consumenten en de geldverstrekker eindigt in een schikking. Nadien meldt het tweetal bij de (uitvoerder van de) rechtsbijstandverzekering dat zij ontevreden is over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat die hen had bijgestaan. De (uitvoerder van de) rechtsbijstandverzekering geeft te kennen dat de rechtsbijstandverzekering geen dekking biedt voor geschillen die te maken hebben met een zelfgekozen advocaat. De twee zijn het niet eens met de afwijzing en stappen naar het Kifid.

Kifid: ‘Het beding over het niet dekken van geschillen met een zelfgekozen advocaat is niet onredelijk bezwarend’

De twee stellen zich op het standpunt dat het beding, dat geschillen met zelfgekozen advocaten uitsluit, onredelijk bezwarend is in de zin van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Bovendien vinden zij het een verrassingsbeding. Zij menen dat zij er als normaal geïnformeerde en redelijk oplettende consumenten niet op bedacht hoefden te zijn dat verderop in de voorwaarden een beperking van de dekking is opgenomen die betrekking heeft op geschillen met een zelfgekozen advocaat.

De commissie is het niet eens met de consumenten en oordeelt in de eerste plaats dat het beding in kwestie een kernbeding is. Dat brengt – volgens vaste jurisprudentie van het Hof van de Europese Unie – mee dat het beding – mits begrijpelijk geformuleerd – niet kan worden onderworpen aan de ‘onredelijk bezwarend’ toets in de zin van de Richtlijn. Nu de commissie van oordeel is dat het beding niet voor meerderlei uitleg vatbaar is, komt het niet tot een toets of het beding onredelijk bezwarend is.

In de tweede plaats is de commissie van oordeel dat in de voorwaarden duidelijk is omschreven in welke situaties rechtshulp is verzekerd en bij welke geschillen rechtshulp niet is verzekerd. Gelet daarop hadden de consumenten – volgens de commissie – als normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consumenten bedacht moeten zijn op het bestaan van eventuele beperkingen van de dekking bij een zelfgekozen advocaat en hadden zij kennis kunnen nemen van de uitsluiting.

De commissie is van oordeel dat in de voorwaarden duidelijk is omschreven in welke situaties rechtshulp is verzekerd en bij welke geschillen rechtshulp niet is verzekerd.

Een kernbeding?

De commissie komt met een verwijzing naar een andere Kifid-zaak tot het oordeel dat het beding dat bepaalt dat de rechtsbijstandverzekering geen dekking biedt voor geschillen die te maken hebben met een zelfgekozen advocaat een kernbeding is. In deze zaak verwijst de commissie naar een uitspraak van de Hoge Raad van 28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1800). Daarin overweegt de Hoge Raad in r.o. 3.5.3 en 3.5.3 :

“Het begrip kernbeding moet blijkens de parlementaire geschiedenis van art. 6:231 BW zo beperkt mogelijk worden opgevat, waarbij als vuistregel kan worden gesteld dat kernbedingen veelal zullen samenvallen met de essentialia zonder welke een overeenkomst, bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid van de verbintenissen, niet tot stand komt (zie onder meer HR 21 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF1563, NJ 2004/567, rov. 3.4.2).

Met betrekking tot verzekeringsovereenkomsten is de wetgever van mening dat bedingen ter bepaling van de omvang van de dekking als kernbeding moeten worden aangemerkt. Dat betekent echter niet dat alle polisvoorwaarden kernbedingen zijn. (Parl. Gesch. Inv. Boek 6, p. 1521 (MvT Inv.) enp. 1527 (MvA II Inv.)) Uit Richtlijn 93/13 volgt niet iets anders: in de considerans wordt overwogen dat bedingen die het verzekerde risico en de verbintenis van de verzekeraar duidelijk omschrijven of afbakenen, geen onderwerp van toetsing behoren te zijn wanneer deze beperkingen in aanmerking worden genomen bij de berekening van de door de consument betaalde premie.

Hieruit volgt niet dat, zoals XX betoogt, alle bedingen die op enigerlei wijze van invloed kunnen zijn op de omvang van de premie, als kernbeding moeten worden aangemerkt en daarom van toetsing op oneerlijkheid zijn uitgesloten. Dat zou bovendien tot gevolg hebben dat de op een verzekeringsovereenkomst toepasselijke polisvoorwaarden grotendeels van toetsing zouden zijn uitgesloten, wat de doeltreffendheid van Richtlijn 93/13 ten aanzien van dit soort overeenkomsten zou ondermijnen.”

Uit de overwegingen van de Hoge Raad maak ik op dat van een kernbeding sprake is:

  • Als het beding een essentialia van de overeenkomst betreft. Essentialia van de overeenkomst zijn: de bedingen in een overeenkomst die de kern van de prestaties aangeven (in het simpelste voorbeeld: betaling enerzijds ontvangst van een goed (bijvoorbeeld brood) anderzijds). Als in dat voorbeeld niet wordt afgesproken dat één euro wordt betaald voor één brood bestaat er geen overeenkomst. Zodoende is het beding waarin die afspraak wordt gemaakt een kernbeding.
  • Met betrekking tot verzekeringsovereenkomsten is sprake van een kernbeding – volgens de Hoge Raad – als de beperking (of uitbreiding) van de dekking in de voorwaarden bepalend is voor de hoogte van de te betalen premie. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat niet iederbeding dat van invloed kan zijn op de dekking een kernbeding betreft.

Gezien de overwegingen van Hoge Raad vraag ik mij af in hoeverre het niet bieden van dekking in het geval van een geschil met een zelfgekozen advocaat een kernbeding is.

Zou in het onderhavige geval het uitsluiten van dekking voor een geschil met een zelfgekozen advocaat onderdeel zijn van de kern van de prestatie? Zou het al dan geen dekking bieden van geschillen met een zelfgekozen advocaat in aanmerking worden genomen bij de berekening van de premie? Ik vraag het me af.

De tijd én verschillende procedures zullen het (ons) leren.

Deze bijdrage van advocaat Simone Eman verscheen eerder (in gewijzigde vorm) op AMweb.

Meer weten over verzekeringsrecht?

U acteert in een snel veranderende wereld. Onze verzekeringsspecialisten kennen de details van uw markt. Uw werkterrein laat zich niet in één activiteit of in één juridisch deelgebied vangen. Daarom staan advocaten met verschillende aandachtsgebieden klaar om u te adviseren.

Ons team Verzekering behartigt de belangen van grote en gespecialiseerde verzekeraars en hun verzekerden. Wij houden ons bezig met aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht in de breedste zin van het woord en werken voor zorgverzekeraars, schadeverzekeraars en levensverzekeraars.

Auteur

Simone Eman adviseert en procedeert over beroepsaansprakelijkheid, bestuurdersaansprakelijkheid en op het brede terrein van het verzekeringsrecht. Daarnaast staat zij verzekeraars bij in dekkingsvraagstukken, letselschade en productaansprakelijkheid.

Beursbengel: Uitspraken GFD rond een autoverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD rond een autoverzekering 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2021 / nr. 908 bespreekt Simone Eman twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening rond een autoverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2021-0716, d.d. 11 augustus 2021

Verhaal op verzekerde zonder vonnis?

Consument heeft bij Verzekeraar een autoverzekering (WAM-verzekering). Op enig moment is Consument als bestuurder van zijn auto betrokken geraakt bij een frontale aanrijding met een scooter. Het ongeval vond plaats op een smalle eenrichtingsweg uitgezonderd fietsers en bromfietsers, waarbij Consument en de scooter elkaar tegemoet reden. Uit het proces-verbaal dat de politie ter plaatse van het ongeval heeft opgemaakt blijkt dat Consument te veel gedronken had terwijl hij achter het stuur zat.

Op grond van artikel 6 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) heeft Verzekeraar de schade van de bestuurder van de scooter ad 1.093,36 euro vergoed. Verzekeraar wenst de schade op Consument te verhalen en doet een beroep op artikel 14 van de op de verzekeringsovereenkomst van toepassing zijnde voorwaarden. Daarin staat dat schade niet is verzekerd als Verzekerde meer heeft gedronken dan de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol.

Consument meent echter dat dit niet mogelijk is nu zijn aansprakelijkheid jegens de bestuurder van de scooter niet door een rechter is vastgesteld. Voorts meent Consument dat ook de hoogte van de schadevergoeding door een rechter had moeten worden bepaald. Tot slot klaagt Consument over het feit dat Verzekeraar niet binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn heeft gereageerd op zijn inzageverzoek.

Volgens de Commissie was Verzekeraar zonder tussenkomst van een rechter op grond van artikel 6 WAM gehouden de schade zelfstandig en actief met de bestuurder van de scooter te regelen. Volgens De Commissie heeft Verzekeraar daarbij een behoorlijke mate van vrijheid. Bij het regelen van de schade moet Verzekeraar zich – volgens de Commissie – wel op een redelijke manier inspannen om de belangen van Consument bij de vaststelling van de mate van zijn (wettelijke) aansprakelijkheid te beschermen. De jegens Consument in acht te nemen zorgvuldigheid brengt echter niet mee dat de verzekeraar de schade alleen mag vaststellen en tot vergoeding mag overgaan, als Consument daartegen geen bezwaar heeft. Verzekeraar heeft de wettelijke bevoegdheid om een schade zelfstandig te regelen ook opgenomen in artikel 19 van de van toepassing zijnde voorwaarden, aldus de Commissie. Ook met betrekking tot de hoogte van de uitgekeerde schadevergoeding geldt volgens de Commissie de regelingsbevoegdheid van Verzekeraar, zodat ook daarvoor tussenkomst van een rechter niet vereist is. Bovendien heeft Verzekeraar voor het zoeken van verhaal op Consument geen vonnis van de overheidsrechter nodig waaruit de aansprakelijkheid van Consument voor de schade van de scooterrijder blijkt.

Tot slot oordeelt de Commissie dat – hoewel de overschrijding van de wettelijke termijn voor het voldoen aan het inzageverzoek evident is – dat geen aanleiding is om aan te nemen dat de belangen van Consument bij de behandeling van de schadeclaim onvoldoende zijn behartigd. De slotsom luidt dan ook dat de Commissie van oordeel is dat de klachten van Consument ongegrond zijn en dat de vordering moet worden afgewezen.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2021-0728, d.d. 18 augustus 2021

Drie schades, één gebeurtenis?

Consument heeft bij Verzekeraar een autoverzekering. Op enig moment ontdekt Consument bij het wassen van zijn auto een drietal schades, namelijk: een kras links op de motorkap, een deuk rechts in de bumper en een deukje midden in het dak. Consument weet niet wanneer de schade is ontstaan, maar denkt dat het door één verzekerde gebeurtenis is geweest. Volgens de door Verzekeraar ingeschakelde schadehersteller waren de schades tijdens drie verschillende momenten ontstaan. Vervolgens heeft Verzekeraar een schade-expert ingeschakeld. De schade-expert is van oordeel dat het meer voor de hand ligt dat de schades door drie verschillende evenementen zijn veroorzaakt dan door één gebeurtenis.

Verzekeraar heeft de schades vervolgens afgehandeld als drie verschillende meldingen en heeft de drie verschillende schades aan Consument vergoed. Voorts heeft Verzekeraar aan Consument laten weten dat het uitkeren van deze drie afzonderlijke schadebedragen invloed heeft op de schadevrije jaren en daarmee op de premie die Consument voor de verzekering moet betalen.

Hiermee is de consument het niet eens een dient een klacht in bij het Kifid. Verzekeraar voert verweer. Volgens de Commissie is de vraag die centraal staat of Verzekeraar op juiste gronden mocht uitgaan van drie schade-evenementen in plaats van één. Alvorens zij overgaat tot het beantwoorden van die vraag, besteedt zij eerst aandacht aan de uit de polis blijkende systematiek van schadevrije jaren en korting op de premie. De Commissie omschrijft deze als volgt: bij het sluiten van de verzekering heeft de verzekeringnemer een aantal ‘schadevrije jaren’. Dit aantal is bepalend voor de korting op de premie die de verzekeringnemer krijgt. Hoe meer schadevrije jaren de verzekeringnemer heeft, hoe hoger hij op de zogeheten bonus-malusladder staat en hoe hoger zijn kortingspercentage is (tot maximaal 75 procent korting). Dient de verzekeringnemer op enig moment een schadeclaim in bij Verzekeraar en keert de verzekeraar naar aanleiding daarvan uit, dan daalt de verzekeringnemer op de bonusmalusladder en verminderen zijn schadevrije jaren, waarbij geldt dat per schade vijf schadevrije jaren in mindering worden gebracht. Het (verzekerings)jaar daarop heeft hij dan minder korting op de overeengekomen premie of moet hij zelfs, bij een negatief aantal schadevrije jaren, een toeslag op de premie betalen. Volgens De Commissie is door de schadeexpert vastgesteld dat uit het schadebeeld naar voren komt dat de schades tijdens drie verschillende evenementen zijn ontstaan. De Commissie meent dat Consument het schaderapport onvoldoende heeft weersproken. Consument heeft enkel gesteld dat de auto voor een korte periode en aanvankelijk schadevrij voor de deur geparkeerd stond en dat hij de schades ontdekte tijdens het wassen van zijn auto. Verder tegenbewijs heeft de consument niet geleverd, hetgeen – volgens de commissie – wel op zijn weg lag. De Commissie meent dat Consument bijvoorbeeld een contra-expert had kunnen inschakelen.

De Commissie komt dan ook tot de conclusie dat Consument zijn stelling dat de schades aangemerkt moeten worden als één schade onvoldoende heeft onderbouwd met objectief bewijs. Verzekeraar hoeft de terugval in schadevrije jaren en de premieverhoging niet terug te draaien.

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD over een extra garantieverzekering en een niet dichtgedraaide keukenkraan

Beursbengel: Uitspraken GFD over een extra garantieverzekering en een niet dichtgedraaide keukenkraan 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2021 / nr. 904 bespreekt Simone Eman twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening : één uitspraak rond een extra garantieverzekering en  een rond waterschade.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2021-0211, d.d. 3 maart 2021

Extra garantieverzekering, garantie gegarandeerd?

Consument heeft op 22 juni 2019 een auto gekocht bij een autobedrijf. Via bemiddeling van dit autobedrijf is er voor de consument voor de auto een Extra Garantieverzekering afgesloten bij de gevolmachtigde. In de voorwaarden staat, voor zover relevant:

‘2.1 Belangrijk! Lees nadrukkelijk het instructieboekje van de auto en voer deze instructies uit. Mocht blijken dat de auto, tijdens het bezit van de huidige eigenaar, niet aantoonbaar volgens de fabrieksvoorschriften is onderhouden, vervalt het recht op garantie. 2.2. Bewaar alle bewijzen van onderhoud en reparatie. Deze moet u altijd kunnen overleggen bij een claim. U bent zelf verantwoordelijk voor het onderhoud. Indien de onderhoudshistorie (deels) onbekend is of uit deze historie blijkt dat er onvoldoende onderhoud heeft plaatsgevonden, dient u onmiddellijk onderhoud uit te laten voeren.’

Op 7 oktober 2019 is de consument tijdens een autorit stil komen te staan door motorschade aan de auto. Een expert van de gevolmachtigde heeft geconcludeerd dat onvoldoende (aantoonbaar) onderhoud volgens de fabrieksvoorschriften van de auto heeft plaatsgevonden. De gevolmachtigde heeft daarom dekking voor de schade afgewezen en zich op het standpunt gesteld dat het recht op dekking als gevolg van dit onvoldoende onderhoud is vervallen.

Consument is het daar niet mee eens en schakelt een contra-expert in. Volgens deze expert is van onvoldoende (aantoonbaar) onderhoud geen sprake. Daarbij is het defect in de motor volgens de contra-expert hoe dan ook geen gevolg van onvoldoende onderhoud. Consument vordert in deze procedure dan ook dat de gevolmachtigde alsnog de reparatiekosten van 4.800 euro zal vergoeden.

De commissie is van oordeel dat de gevolmachtigde onterecht dekking heeft geweigerd. Zij stelt dat het in het midden kan blijven of de consument aan zijn onderhoudsverplichtingen heeft voldaan. Zélfs als dat niet het geval is, zou dat volgens de commissie nog niet tot verval van recht leiden.

De commissie zoekt aansluiting bij de rechtspraak van de Hoger Raad en overweegt dat verval van recht-bedingen in verzekeringsvoorwaarden toelaatbaar zijn voor zover de gevolmachtigde een redelijk belang heeft bij het inroepen van het beding. Van een redelijk belang is sprake in geval de gevolmachtigde een daadwerkelijk en praktisch belang heeft, een theoretisch belang is onvoldoende. De stelplicht – en zo nodig de bewijslast – ligt bij de gevolmachtigde.

De commissie meent dat de gevolmachtigde niet geslaagd is in het bewijs dat van een redelijk belang in dit geval sprake is. De algemene stelling dat goed onderhoud de basis is voor het behoud van de motor is volgens de commissie niet voldoende om het causaal verband tussen het gebrekkige onderhoud en de schade aan te nemen, aldus de commissie. Tot slot heeft de gevolmachtigde nog een beroep gedaan op de uitsluiting in de polis van ontwerp- of productiefouten. Dit beroep is echter pas gedaan bij dupliek. Volgens de commissie stond het de gemachtigde op dat moment niet meer vrij om de afwijzingsgrond te wijzigen.

De slotsom luidt dan ook dat het gehele door de consument gevorderde bedrag door de commissie wordt toegewezen.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2021-0199, d.d. 3 maart 2021

Dweilen met de kraan open

De consument is vergeten om de keukenkraan dicht te draaien. Daardoor zijn de keuken en de woonkamer ondergelopen. Er is waterschade ontstaan en consument heeft een beroep gedaan op zijn verzekeraar. De in dit kader relevante bepalingen uit de polisvoorwaarden luiden:

‘Artikel 5 (…) Schade door:

– water, stoom, neerslag of blusmiddelen uit leidingen die binnen of buiten het gebouw liggen. Of uit toestellen, waterleidinginstallaties, centrale verwarming, sprinklers en dergelijke die op de leidingen zijn aangesloten;

– het springen van leidingen door vorst, breuk, verstopping of een ander optredend defect. Kosten die u maakt om:

  • – de breuk of het defect aan de leiding op te sporen en de bijbehorende kosten voor herstelwerk aan muren, vloeren en andere onderdelen van het gebouw;
  • – beschadigde leidingen, installaties en toestellen te herstellen, als deze door vorst zijn gesprongen.

Artikel 8 (…)

Onzeker voorval We vergoeden uw schade zoals hieronder beschreven. Onzeker voorval We vergoeden uw schade alleen als het op het moment dat u de verzekering afsloot voor u onbekend was dat die schade zou ontstaan tijdens de looptijd van de verzekering. En als dit onder normale omstandigheden ook niet te verwachten was.’

De verzekeraar heeft uitkering geweigerd omdat het ontstane probleem niet is veroorzaakt door een onvoorziene breuk of defect aan de waterleiding die binnen het gebouw ligt, maar door nalatig handelen van consument, aldus de verzekeraar.

Consument is echter van mening dat in de polisvoorwaarden niet is bepaald dat er sprake moet zijn van een onvoorziene breuk of defect. Het vergeten van de kraan is naar zijn mening onopzettelijk handelen en zeker geen ‘opzet en roekeloosheid’ als bedoeld in de algemene uitsluitingen. Hij heeft daaraan verder toegevoegd dat als de verzekeraar de dekking had willen beperken tot waterschade als gevolg van ‘een onvoorziene breuk of defect aan de waterleiding’, hij dit als zodanig in de verzekeringsvoorwaarden had moeten vastleggen.

De commissie oordeelt echter dat de verzekeraar terecht geen uitkering heeft gedaan. Daarbij overweegt zij – kort gezegd – dat niet voldaan is aan het onzekerheidscriterium. In de polisvoorwaarden is te lezen dat schade slechts is verzekerd als deze is veroorzaakt door een onzeker voorval. Op grond van de voorwaarden is daarbij vereist dat op het moment dat de consument de verzekering afsloot, het voor hem onbekend was dat die schade zou ontstaan tijdens de looptijd van de verzekering. Verder is op grond van de polis vereist dat onder normale omstandigheden niet te verwachten was dat die schade zou ontstaan. Aan het tweede vereiste is in deze situatie volgens de commissie niet voldaan. Het is onder normale omstandigheden immers te verwachten dat schade ontstaat op het moment dat de kraan niet wordt dichtgedraaid en daar water uit blijft stromen.

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD over een inboedel- en motorverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD over een inboedel- en motorverzekering 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2021 / nr. 901 bespreekt Simone Eman twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening : één uitspraak rond een inboedelverzekering en een uitspraak rond een motorverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2020-961, d.d 25 november 2020

OUT OF THE BOX DENKEN

Consument heeft bij Verzekeraar een inboedelverzekering met ‘Allrisk’-dekking afgesloten. Consument huurt een garagebox tegenover zijn huis. In die garagebox staat één fiets permanent gestald. Consument heeft ook twee andere fietsen voor dagelijks gebruik. Die twee fietsen staan normaal gesproken in huis, maar als er bezoek komt en er in huis wat meer ruimte nodig is, worden die fietsen ook in de garage gezet.

De drie fietsen worden uit de garagebox gestolen en Consument heeft een claim ingediend bij Verzekeraar met betrekking tot de twee gestolen fietsen die normaal gesproken in het woonhuis werden gestald. De verzekeraar weigert dekking. Bij Kifid vordert Consument betaling van 2.000 euro.

Consument stelt zich op het standpunt dat de polisvoorwaarden niet duidelijk zijn omdat daarin staat dat er ook sprake is van dekking buiten het woonhuis voor de duur van maximaal drie maanden. De fietsen staan normaal gesproken in huis en maar tijdelijk in de garagebox, dus Consument mocht ervan uitgaan dat er dekking zou zijn, aldus Consument .

Verzekeraar heeft verweer gevoerd. De Verzekeraar meent dat de polisvoorwaarden niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn en dat onder ‘Wat valt niet onder uw inboedel?’ uitdrukkelijk is opgenomen dat fietsen buitenshuis niet onder het begrip inboedel vallen: ‘fietsen en brom- en snorfietsen als u deze niet binnen in uw woonhuis heeft gestald’. In dit geval is volgens Verzekeraar duidelijk dat Consument de fietsen buiten zijn woonhuis, namelijk in de separaat gehuurde garagebox, had gestald.

De Commissie is van oordeel dat de Verzekeraar de schade van Consument dient te vergoeden. Zij overweegt dat om na diefstal of vandalisme aanspraak te kunnen maken op artikel 2.5.3 van de polisvoorwaarden moet zijn voldaan aan een aantal voorwaarden:

  1. de ‘spullen’ mogen niet langer dan drie maanden buiten het woonhuis zijn gestald;
  2. er moet sprake zijn van braak;
  3. de spullen moeten zijn gestolen uit een goed afgesloten ruimte.

Volgens de Commissie is aan al die vereisten voldaan. De slotsom luidt dan ook dat Verzekeraar gehouden is de door Consument geclaimde schade te vergoeden.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2020-983, d.d. 2 december 2020

ACHTERGELATEN HARLEY GESTOLEN

Consument heeft bij Verzekeraar voor haar motor een motorverzekering (verder te noemen de Verzekering) afgesloten. De Verzekering biedt onder andere dekking voor schade door diefstal.

De motor van Consument is gestolen terwijl deze bij een tankstation geparkeerd stond. De motor stond al een maand bij het tankstation, omdat de motor niet meer wilde starten.

Consument heeft voor de schade een beroep gedaan op haar Verzekering. De gevolmachtigde van Verzekeraar heeft een onderzoek ingesteld naar aanleiding van de diefstal. De vriend van Consument heeft tijdens dit onderzoek onder andere verklaard: ‘(…) De motor werd afgesloten door het originele Harleyslot. Dat is een ART 4-slot, waarbij het stuur naar links staat geblokkeerd. Verder is de motor voorzien van een alarm dat automatisch wordt ingeschakeld. Er werden geen extra sloten aangebracht.’

Verzekeraar heeft de claim afgewezen en – onder meer – aangegeven dat niet is voldaan aan de Preventieclausule waardoor er geen recht op uitkering bestaat.

Consument vordert bij Kifid dat dekking wordt verleend onder de verzekeringsovereenkomst, alsmede de wettelijke rente vanaf 1 november 2018. Consument heeft aangevoerd dat de motor altijd was geparkeerd in een bewaakte garage, maar dat de motor vanwege technische problemen achtergelaten moest worden bij het tankstation.

Verzekeraar heeft verweer gevoerd tegen de stellingen van Consument.

De Commissie is van oordeel dat Consument niet heeft voldaan aan de Preventieclausule en om deze reden hoeft Verzekeraar volgens de Commissie geen dekking te verlenen.

In de Preventieclausule staat dat de motor tussen 23.00 uur en 7.00 bij voorkeur in een goed afgesloten ruimte, uit het zicht vanaf de openbare weg, dient te staan. In de situatie dat dit niet mogelijk is, geldt een aanvullende eis. In dat geval dient de motor door middel van een ART-categorie 4 of 5 goedgekeurd ketting- of beugelslot rechtstreeks te zijn bevestigd aan een ART-goedgekeurd muuranker of grondanker, of aan een aard- en/of nagelvast object. Alleen wanneer verzekerde bijvoorbeeld vanwege visite of vakantie niet op het woonadres verblijft, is het toegestaan om de motor alleen door middel van een ART-categorie 4 of 5 goedgekeurd slot te beveiligen. Voldoet de verzekerde niet aan de gestelde eisen, dan bestaat geen recht op dekking blijkens de Preventieclausule.

De motor van Consument was afgesloten met een stuurslot – wat een ART 4-slot zou betreffen – en een alarm. De Commissie concludeert dat Consument door het op deze manier van stallen van de motor bij het tankstation niet heeft voldaan aan de Preventieclausule.

De motor was niet door middel van een ART-categorie 4 of 5 goedgekeurd ketting- of beugelslot rechtstreeks bevestigd aan een ART-goedgekeurd muuranker of grondanker, of aan een aard- en/of nagelvast object. Daarbij is volgens de Commissie niet gebleken dat sprake is van een situatie als genoemd in de Preventieclausule (op vakantie of op visite), waarbij het afsluiten van de motor door middel van een ART-categorie 4 of 5 voldoende is.

Auteur

Lunch & Learn beroepsaansprakelijkheid voor VNAB

Lunch & Learn beroepsaansprakelijkheid voor VNAB 2560 1707 Ekelmans Advocaten
Lunch and Learn
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

Op 23 november a.s. verzorgen advocaten Fleur van Kersbergen en Simone Eman een lunch & learn over beroepsaansprakelijkheid bij VNAB, de Nederlandse brancheorganisatie voor de zakelijke verzekeringsmarkt.

Tijdens de lunch praten zij makelaars en verzekeraars bij over actualiteiten op het gebied van beroepsaansprakelijkheid.

Het afgelopen jaar is op het gebied van beroepsaansprakelijkheid een aantal interessante uitspraken gewezen. Zo is een vernieuwend arrest gewezen op het gebied van de verjaring van een claim tegen beroepsbeoefenaars én heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag in hoeverre een advocaat bij zijn dienstverlening aan de cliënt rekening moet houden met de belangen van derden. Fleur en Simone bespreken deze arresten en lichten toe welke invloed deze hebben op de (verzekerings)praktijk. Tot slot zullen zij enkele aansprekende casussen uit de praktijk voorleggen.

Meer informatie vindt u op de website van de VNAB.

Contact

Travel Insurance in times of COVID-19 – view from The Netherlands

Travel Insurance in times of COVID-19 – view from The Netherlands 2560 1880 Ekelmans Advocaten
Travel Insurance
Leestijd: 3 minuten
Lesedauer: 3 Minuten
Reading time: 3 minutes

Due to Covid- 19 travel insurance companies have had to face many claims under the travel insurance policies in the past months. Many travel insurance policies exclude the outbreak of a pandemic from coverage. In a couple of cases the insured party did not give up after the Travel Insurer refused to provide cover and appealed to the Financial Services Complaints Tribunal of The Netherlands.

Travel insurance

As the name suggests, travel insurance provides cover for travelers during a trip. On the basis of travel insurance, travelers can receive assistance if they have to cut their stay short or if they are forced to stay longer as a result of an illness or an accident. Travel insurance usually covers the additional costs in certain cases.

The Policy Conditions of the travel insurance determine which events are covered and which events are excluded from insurance. Travelers can extend coverage by purchasing specific modules.

Financial Services Complaints Tribunal of The Netherlands interpret the policies in favor of the Insurers

The Financial Services Complaints Tribunal of The Netherlands is a dispute settlement authority accessible to consumers where they can complain about, for example, their insurance.

As mentioned before a couple of consumers appealed to the authority after the Insurer refused to provide cover.

An example of such a case is decision no. 2020-628 of 29 July 2020, of the Disputes Committee of the Financial Services Complaints Tribunal of The Netherlands. In this case the Insured was visiting his daughter in Morocco when both Morocco and The Netherlands went into complete lockdown. The flight was canceled and the only way home was repatriation by the Dutch Government. He had to stay in Morocco for weeks.

The Insured called on his travel insurance for the extra costs he would have to make because he couldn’t fly home. The Insurer however refused cover, and took the position that cover only exists when damage is caused by an earthquake, flood or volcanic eruption and that definitions of earthquake, flood and volcanic eruption are given in the General Terms and Conditions. These Conditions did not mention a pandemic or a virus outbreak, such as the coronavirus outbreak, and therefore the Insurer was not obliged to reimburse the Insured.

The Disputes Committee concurred with the position of the Insurer and considered (in so far as relevant) that the starting point should be what is stated in the Insurance Conditions. The Conditions are – according to the Committee – what parties have agreed on. According to The Disputes Committee the Insurer is free to determine the limits within which it is prepared to provide cover.

In this case The Disputes Committee found that the Policy Conditions were sufficiently clear about what would and would not be covered by the Insurer.

Does that mean Travel Insurance never covers COVID-19 related issues?

No, it does not. Firstly the question whether or not the insurance provides cover depends on the Policy Conditions. However in certain circumstances the Insured will be able to successfully make a claim on his travel insurance. This is the case, for example, if the insured or a co-insured himself becomes seriously ill due to the Corona virus and as a result has to make additional accommodation costs. Serious illness is in fact classified as an insured event in most Policy Conditions. In that case it does not matter what made the Insured sick in the first place.

Bron: Insurance Law Global

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD over een doorlopende reis- en annuleringsverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD over een doorlopende reis- en annuleringsverzekering 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2020 / nr. 898 bespreekt Simone Eman twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening : één uitspraak rond een doorlopende reisverzekering en een uitspraak rond reis- en annuleringsverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2020-626, d.d 29 juli 2020

GEEN INENTING, GEEN DEKKING

Consument heeft (via Gevolmachtigde) een doorlopende reisverzekering afgesloten voor haar en haar echtgenoot. De polis vermeldt onder meer dat onder de meeverzekerde dekkingen ook ‘Annulering: voor vertrek van reis’ en ‘Annulering: tijdens de reis’ vallen. Op de Verzekering zijn de ’Polisvoorwaarden doorlopende reisverzekering 10-2015 III’ (hierna: de ’Polisvoorwaarden‘) van toepassing. In verband met de uitbraak van corona heeft Consument de reis naar Japan geannuleerd die zij voor haar echtgenoot en haar zoon had geboekt. Consument klaagt erover dat Gemachtigde de annuleringskosten van 620 euro voor het verblijf van haar echtgenoot in Japan, (de zoon is niet onder de polis verzekerd) niet wil vergoeden. Zij vordert in deze procedure dat Gevolmachtigde wordt gehouden om alsnog een bedrag van 620 euro aan haar te betalen.

Consument beroept zich op één van de in artikel 2.12.4 Polisvoorwaarden genoemde gevallen waarin dekking bestaat bij annulering. Hierin staat dat de annuleringskosten zijn verzekerd indien een verzekerde onverwacht om medische redenen niet de inenting kan krijgen die verplicht is voor de reisbestemming en dat ook niet kon weten. Consument voert aan dat het coronavirus een virus is waarvoor geen inenting bestaat en dat haar echtgenoot en zoon ernstige schade zouden oplopen indien zij toch naar Japan waren gegaan. Bovendien vloog de KLM niet en het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken en de Japanse ambassade hadden ook een negatief reisadvies gegeven.

Verzekeraar voert verweer. Volgens de Commissie leest Consument de Polisbepaling aldus dat zij niet kon weten dat er een inenting is omdat er om medische redenen nog geen vaccin bestaat. De Commissie volgt Consument niet in haar stelling en vindt dat Verzekeraar duidelijk en begrijpelijk in de Polisbepaling heeft omschreven in welk geval de annuleringskosten verzekerd zijn. Onmiskenbaar volgt uit de bewoordingen van de Polisbepaling dat voor een succesvol beroep op deze bepaling vereist is dat sprake is van een inenting die verplicht is voor de reisbestemming. Indien sprake is van een verplichte inenting voor de reisbestemming moet gekeken worden of voldaan is aan de overige voorwaarden die de Polisbepaling voor dekking stelt, namelijk dat de verzekerde onverwacht om medische redenen niet de verplichte inenting kon krijgen en dit ook niet kon weten.

Aangezien Verzekeraar heeft aangetoond dat voor Japan geen sprake is van een verplichte inenting wordt niet aan deze voorwaarde voldaan en wordt niet toegekomen aan toetsing van de overige in de Polisbepaling voor dekking genoemde voorwaarden. De Commissie wijst de vordering af.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2020-628, d.d 29 juli 2020

VIRUS OF NATUURGEWELD?

Consument heeft een doorlopende reis- en annuleringsverzekering bij Verzekeraar. Op 7 april 2020 heeft Consument een beroep gedaan op zijn Verzekering nadat zijn terugvlucht vanuit Marokko naar Nederland was geannuleerd vanwege het coronavirus. Consument had geen uitzicht op een nieuwe vlucht naar Nederland en voor repatriëring werd een eigen risico van 900 euro geheven. Consument stelt dat hij op grond van artikel 3.2.3 van de voorwaarden ‘Doorlopende Reis- en Annuleringsverzekering versie 2’ recht heeft op dekking bij aardbevingen, vulkanische uitbarstingen en overstroming. Een pandemie valt volgens Consument ook onder dit soort calamiteiten en dus is er dekking voor de extra verblijfkosten. In de ‘Algemene Voorwaarden versie 2’ staat bovendien dat er dekking is voor onverwachte gebeurtenissen. Daarvan is hier sprake volgens Consument. Consument vordert in deze procedure dan ook dekking onder de Verzekering voor de extra verblijfkosten vanwege zijn langere verblijf in Marokko. Consument geeft aan dat de extra verblijfkosten 250 tot 300 euro per week bedragen.

Verzekeraar voert verweer. De Commissie is van oordeel dat Verzekeraar terecht geen dekking heeft verleend. Zij overweegt ten eerste dat in artikel 3.2.3 van de Bijzondere Voorwaarden is aangegeven dat dekking bestaat wanneer de schade is veroorzaakt door een aardbeving, overstroming of vulkanische uitbarsting en dat er in de Algemene Voorwaarden definities gegeven worden van aardbeving, overstroming en vulkanische uitbarsting. Hierin wordt een pandemie of een virusuitbraak, zoals de uitbraak van het coronavirus, niet genoemd. Ten tweede overweegt de Commissie dat Verzekeraar heeft aangegeven, dat in bepaalde gevallen wel verzekeringsdekking bestaat, wanneer sprake is van vertraging van de geplande terugreis. Verzekeraar heeft hierbij gewezen op artikel 3.4.6 van de Bijzondere Voorwaarden. In dit artikel staat dat een verzekerde recht heeft op vergoeding van extra verblijfkosten van maximaal 80 euro per verzekerde per dag wanneer hij vertraging heeft op de geplande dag van de terugreis vanwege natuurgeweld, staking bij het openbaar vervoer of staking door luchthavenpersoneel.

Verzekeraar heeft aangegeven dat in het geval van Consument geen sprake is van een van deze gebeurtenissen. Consument meent evenwel dat ook een virusuitbraak of pandemie een calamiteit is, die onder de dekking van de verzekering valt omdat een virus – volgens Consument – ook valt onder ‘natuurgeweld’. De Commissie volgt deze redenering van Consument niet. De Commissie overweegt dat voor de uitleg van de term ‘natuurgeweld’ in beginsel dient te worden gekeken naar de definitie in de Van Dale.  Volgens de Van Dale (15e editie, 2015) dient onder ‘natuurgeweld’ te worden verstaan: ‘enorme, niet in te tomen natuurkracht’. En natuurkracht wordt als volgt omschreven: ‘kracht die in de natuur werkt, bv een aardbeving’. 

De Commissie meent dat een virusuitbraak niet gelijk is te stellen met natuurgeweld. Consument heeft dus – volgens de Commissie – op grond van dit artikel geen recht op dekking onder de verzekering voor de extra verblijfkosten. 

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD over een rechtsbijstandverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD over een rechtsbijstandverzekering 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2020 / nr. 895 bespreekt Simone Eman twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening rond een rechtsbijstandverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2020-331, 15 april 2020

KREEG EXTERNE ADVOCAAT VOLDOENDE RUIMTE?

Consument heeft een rechtsbijstandverzekering bij Verzekeraar. In de verzekeringsvoorwaarden is – kort en zakelijk weergegeven – bepaald, dat als Verzekeraar geen gunstige uitkomst voor een verzekerde verwacht, hij geen rechtsbijstand hoeft te verlenen. Indien Verzekerde bezwaar heeft tegen het oordeel van Verzekeraar over het te verwachten gevolg van de door hem te verlenen rechtsbijstand kan zij de zaak, op kosten van Verzekeraar, voorleggen aan een raadsman die een (bindend) juridisch advies zal uitbrengen over de haalbaarheid van de zaak.

Consument heeft een aantal geschillen met haar werkgever. In deze geschillen is zij bijgestaan door een jurist van een vakorganisatie voor werknemers. Consument heeft de vakorganisatie aansprakelijk gehouden voor de fouten die volgens haar door die jurist zijn gemaakt.

Consument heeft Verzekeraar vervolgens om rechtsbijstand verzocht. Verzekeraar heeft de zaak in behandeling gegeven aan Uitvoerder. De jurist van Uitvoerder heeft de vakorganisatie aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkheidsverzekeraar van de vakorganisatie heeft Consument een bedrag van 4.000 euro aangeboden. De jurist van Uitvoerder heeft Consument laten weten dat zij meent dat zij geen aanspraak kan maken op een hogere schadevergoeding.

Consument is dat niet met de jurist van Uitvoerder eens en doet een beroep op de geschillenregeling.

De externe advocaat heeft zijn bindend advies gegeven. Hierin staat – voor zover relevant – het volgende: ‘De kans van slagen van een beroep tegen het ontslagbesluit kan door mij zonder een nauwkeurige bestudering van het gehele dossier met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van [Consument] niet met een grote mate van zekerheid worden aangegeven. Voor een uitvoerige bestudering van dit arbeidsongeschiktheidsdossier biedt de geschillenregeling en de aan mij verstrekte opdracht geen ruimte. (…) De totale schade bij een beëindiging van het dienstverband per 1 juni 2012 bedraagt dan een totaalbedrag van € 6.592,43 bruto en € 1.321,20 netto. Het bruto bedrag dient in het kader van een schadevergoeding te worden omgerekend naar een nettobedrag en een grove schatting is dan dat het zou corresponderen met ongeveer € 4.000,- netto. Het totale nettobedrag komt daarmee op € 5.321,20. Gelet op het hiervoor berekende bedrag komt een lumpsum van € 4.000,- als iets te mager over en zou zeer goed verdedigbaar zijn dat er meer dient te worden vergoed.’

Uitvoerder heeft naar aanleiding van het bindend advies Consument een afkoopbedrag van 1.321,20 euro netto aangeboden tegen finale kwijting, als aanvulling op het bedrag van 4.000 euro dat de aansprakelijkheidsverzekeraar al had aangeboden.

Daarna heeft Consument een klacht tegen Uitvoerder ingediend bij Kifid. Kort gezegd komt haar klacht erop neer dat er fouten zijn gemaakt bij de totstandkoming van het bindend advies.

De Commissie is dat met Consument eens. De Commissie overweegt dat de externe advocaat in zijn opdracht geen ruimte heeft gekregen om het gehele dossier te bestuderen, waardoor hij – zoals hij zelf schrijft – niet met grote mate van zekerheid kan zeggen wat de kans van slagen van een beroep tegen het ontslagbesluit zou zijn geweest. De Commissie is van oordeel, dat die ruimte wel aan de bindend adviseur geboden had moeten worden. De Commissie meent dat het aan de beoordeling is van de externe advocaat welke aspecten wel of niet van belang zijn voor zijn beoordeling.

Naar het oordeel van de Commissie moet Uitvoerder de geschillenregeling opnieuw toepassen.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2020-340, 17 april 2020

GEGARANDEERD OBJECTIEF?

Consument heeft een rechtsbijstandverzekering bij Verzekeraar. In de van toepassing zijnde voorwaarden staat – kort gezegd – dat als Verzekeraar geen gunstige uitkomst voor een Verzekerde verwacht, hij geen rechtsbijstand hoeft te verlenen. Indien Verzekerde bezwaar heeft tegen het oordeel van Verzekeraar over het te verwachten gevolg van de door hem te verlenen rechtsbijstand kan Verzekerde de zaak voorleggen aan een raadsman die een (bindend) juridisch advies zal uitbrengen over de haalbaarheid van de zaak. In artikel 9 van de voorwaarden staat dat in het geval van toepassing van de geschillenregeling, Verzekeraar contact opneemt met de Deken van de Orde van Advocaten en dat de Deken vervolgens een advocaat aan zal wijzen voor de beoordeling van het geschil.

In deze zaak wilde Consument zelf een advocaat kiezen aan wie het geschil zou worden voorgelegd, omdat zij van mening was dat de Deken niet onafhankelijk was omdat zijn afgevaardigde banden zou hebben met haar wederpartij. Verzekeraar heeft Consument laten weten dat de scheidsman, die door de Deken wordt aangewezen onafhankelijk is en zich bovendien moet houden aan de gedragsregels van de advocatuur.

De Deken heeft een bindend adviseur aangewezen die heeft geconcludeerd dat de zaak van Consument geen redelijke kans van slagen had.

Consument dient bij Kifid verschillende klachten in. Kort gezegd komen de standpunten van Consument op het volgende neer:

  1.  Consument had zelf een advocaat als bindend adviseur mogen kiezen
  2.  Consument is niet gebonden aan de beslissing van de bindend adviseur, omdat er gebreken aan kleven en deze niet op een juiste wijze tot stand is gekomen.

De Commissie is van oordeel dat de klachten van Consument ongegrond zijn.

Zij overweegt allereerst dat de door Verzekeraar in artikel 9 van de verzekeringsvoorwaarden opgenomen geschillenregeling aan de vereisten van artikel 4:68 Wet op het financieel toezicht (Wft) voldoet, waarin wordt bepaald dat een rechtsbijstandverzekeraar een scheidsrechterlijke procedure, of een qua garanties inzake objectiviteit een daarmee vergelijkbare procedure, in de verzekeringsvoorwaarden moet opnemen.

De Commissie gaat ervan uit dat de Deken als onafhankelijk moet worden beschouwd en dat deze in staat moet zijn om een deskundige onafhankelijke advocaat aan te wijzen.

Ten aanzien van de gebondenheid van het advies overweegt de Commissie – kort gezegd – dat de bindend adviseur over alle relevante stukken beschikte en dat hij op grond van het gehele dossier een inschatting heeft gemaakt. De Commissie vindt het verder – onder meer – van belang dat de bindend adviseur inhoudelijk heeft gereageerd op de bezwaren van Consument naar aanleiding van het bindend advies.

De Commissie komt, gezien het voorgaande, tot de conclusie dat gebondenheid aan het bindend advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is, gelet op de inhoud van het bindend advies of de wijze van totstandkoming ervan.

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD over een autoverzekering en een gestolen pinpas

Beursbengel: Uitspraken GFD over een autoverzekering en een gestolen pinpas 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 5 minuten
Lesedauer: 5 Minuten
Reading time: 5 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2020 / nr. 892 bespreekt Simone Eman twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening: één uitspraak rond een autoverzekering en een uitspraak rond een gestolen pinpas.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2020-049, 14 januari 2020

TWEE BOTSINGEN EN ÉÉN VERZEKERAAR

Consument heeft een autoverzekering bij Verzekeraar. Op 19 juni 2018 is een auto (Partij 1) bij Consument achterop gereden (Ongeval 1). Consument en partij 1 hebben afgesproken om op een veilige plek de schade te bekijken en het schadeformulier in te vullen. Onderweg naar deze veilige plek is Consument achterop een andere auto (Partij 2) gereden (Ongeval 2).

Consument is volledig casco verzekerd bij Verzekeraar. Deze heeft dan ook aan Consument de schade vergoed ten gevolge van Ongeval 1 en dit daarna op Partij 1 verhaald. Verder heeft Verzekeraar (namens) Consument aansprakelijkheid erkend voor Ongeval 2 en aan partij 2 een bedrag van € 3.500 uitgekeerd.

Op de autoverzekering zijn de voorwaarden ‘auto 011’ van toepassing. Hierin is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
‘Artikel 25. Kunnen wij uw premie en voorwaarden veranderen? Wij kunnen uw premie en voorwaarden ook per direct veranderen in de volgende situaties: (…) – Als door de afhandeling van een schade de schadevrije jaren veranderen. En wij hier bij de laatste verlenging van de verzekering nog geen rekening mee hebben gehouden. Wij passen de schadevrije jaren en premie aan met ingang van het begin van het lopende verzekeringsjaar. Dit kan betekenen dat u premie moet bijbetalen of terugkrijgt. (…)
Artikel 28. Welke schadevrije jaren nemen wij over? Bij het berekenen van de premie houden wij rekening met onder andere uw schadevrije jaren. (…) Wanneer passen wij uw schadevrije jaren aan? (…) Heeft u in een verzekeringsjaar schade gehad die wij moeten betalen? Dan kijken wij hoeveel schades u totaal in dat jaar heeft gehad. Ook een schade die wij nog niet hebben afgehandeld kan meetellen. In de schadevrije jaren tabel ziet u hoe ver uw schadevrije jaren omlaag gaan.’

Verzekeraar heeft – gezien een eerder ongeval in januari 2018 – de ongevalvrije jaren (inclusief de premie) aangepast. Consument is van oordeel dat dit onterecht is om een aantal redenen.
Ten eerste meent Consument dat Partij 1 ook aansprakelijk is voor Ongeval 2. Zij stelt dat, indien Ongeval 1 niet zou zijn voorgevallen, zij een andere route zou hebben genomen, waardoor Ongeval 2 niet zou hebben plaatsgevonden.
Ten tweede is zij van mening dat voor zover Partij 1 niet aansprakelijk is voor de schade als gevolg van Ongeval 2, Partij 2 aansprakelijk is.
Tot slot is Consument het niet eens met de hoogte van het schadebedrag dat is uitgekeerd aan Partij 2.

Verzekeraar voert verweer. De Commissie is van oordeel dat Verzekeraar terecht de schadevrije jaren van Consument naar beneden heeft bijgesteld.
Wat betreft Ongeval 2 overweegt de Commissie dat er geen sprake is van een causaal verband (in juridische zin) tussen Ongeval 1 en Ongeval 2. Partij 1 is dus – volgens de Commissie – niet aansprakelijk voor het laatste ongeval.
Verder overweegt de Commissie dat Consument – door niet tijdig te remmen – inderdaad aansprakelijk is voor de schade die Partij 2 heeft geleden ten gevolge van Ongeval 2.
De slotsom van de Commissie is dan ook dat Verzekeraar terecht de schadevrije jaren naar beneden heeft bijgesteld, waardoor de premie van Consument omhoog is gegaan.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2019-1091, 31 december 2019

EEN DURE AVOND

Consument heeft een betaalrekening bij de Bank, met een pinpas. Consument is in de nacht van 18 op 19 oktober 2018 in Zuid-Afrika bestolen van haar portemonnee en haar telefoon. Tussen 6:11 en 8:31 uur vonden in Zuid-Afrika verschillende transacties plaats met haar pinpas voor een totaalbedrag van €1.583,20. Op 19 oktober 2018 om 12:21 uur is de bankpas van Consument geblokkeerd.

Consument heeft op 19 oktober 2018 om 14:00 uur aangifte gedaan bij de politie. Zij heeft in die aangifte verklaard dat zij om 04:00 uur in haar hotel was en ontdekte dat zij haar telefoon was kwijtgeraakt. Vervolgens heeft zij om 10:00 opgemerkt dat zij ook haar portemonnee, met daarin haar bankpas, niet meer had.

De Bank heeft het van Consument gestolen bedrag niet vergoed. Consument vordert in deze procedure alsnog vergoeding van dat bedrag. In artikel 6.3 van de Voorwaarden Betaaldiensten Particulieren staat het volgende:
‘Wie draagt het risico van misbruik? Wanneer de bank zonder geldige opdracht een betaaltransactie uitvoert en van uw betaalrekening afschrijft geldt het volgende. Het afgeschreven bedrag komt dan voor rekening van de bank. Uitzondering hierop zijn de gevallen die hieronder worden beschreven. – Als u met opzet of op grove wijze nalatig bent geweest in de stipte naleving van de veiligheidsregels van de bank zijn de betaaltransacties volledig voor uw rekening en risico. Dit geldt tot het moment waarop u aan de bank meldt dat iemand onbevoegd uw klantherkenningsmiddelen kan gebruiken. De veiligheidsregels vindt u in het Informatieblad Betaaldiensten en in de Voorwaarden Cliëntrelatie. 2.3 In het Informatieblad Betaaldiensten Particulieren staan de volgende verplichtingen genoemd voor de gebruiker van de bankpas: I. Veiligheid (…)
1. Houd uw beveiligingscodes geheim Denk hierbij aan het volgende: (…) – Schrijf of sla de codes niet op. Of, als het echt niet anders kan, alleen in een voor anderen onherkenbare vorm die alleen door uzelf te ontcijferen is. Bewaar in dit geval de versleutelde informatie niet bij uw bankpas of bij apparatuur waarmee u uw bankzaken regelt. Als u zelf een beveiligingscode kunt kiezen, zorg dan dat die niet gemakkelijk te raden is. Kies bijvoorbeeld geen geboortejaar, naam van een familielid of postcode. (…)
2. Zorg ervoor dat uw bankpas nooit door een ander gebruikt wordt Denk hierbij aan het volgende: (…) – Berg de bankpas altijd op een veilige plaats op en zorg ervoor dat u hem niet gemakkelijk kunt verlezen. Controleer regelmatig of u de bankpas nog in uw bezit heeft. (…)
5. Meld incidenten direct aan de bank en volg aanwijzingen van de bank op Denk hierbij aan het volgende: Neem in de volgende gevallen altijd direct contact op met de bank: – U heeft uw bankpas niet meer in uw bezit of weet niet waar deze is.’

Consument meent dat de Bank gehouden is tot vergoeding omdat zij het – kort gezegd – mogelijk maakt om een eenvoudig te onthouden pincode in te stellen (zoals het geboortejaar van de klant).

De Bank voert verweer. De Commissie is van oordeel dat de Bank het gestolen bedrag niet hoeft te vergoeden. Zij meent dat er in dit geval grove nalatigheid is zijdens Consument nu zij – volgens haar eigen verklaring – om 04:00 uur, bij terugkomst in het hotel, had vastgesteld dat zij haar telefoon miste en heeft nagelaten te controleren of zij nog iets anders miste. Omdat de eerste transactie plaatsvond om 6:11 had zij – als zij dit wel gecontroleerd had – de transacties kunnen voorkomen. De Commissie wijst de vordering af.

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD over een opstal- en inboedelverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD over een opstal- en inboedelverzekering 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2019 / nr. 889 bespreekt Simone Eman twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening: beiden rond een opstal- en inboedelverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2019-703, 17 september 2019

DUBBEL VERZEKERD

Consument heeft via de rechtsvoorganger van Adviseur (hierna: Adviseur) een opstal- en inboedelverzekering afgesloten voor zijn appartement bij Verzekeraar 1. In de aanvraag van de verzekering heeft Consument verzocht om de dekking van de opstalverzekering in te laten gaan op 3 mei 2001 en de dekking voor de inboedelverzekering op 14 november 2001.

De Vereniging van Eigenaren (VvE) van het appartementencomplex waarin Consument woont, heeft een opstalverzekering bij een andere verzekeraar afgesloten. Deze verzekering is ingegaan op 26 april 2001. Consument is daarom dubbel verzekerd. Per 3 maart 2017 is de opstalverzekering bij Verzekeraar 1 door Consument beëindigd.

In eerste instantie heeft Consument zich tot Verzekeraar 1 gewend met het verzoek om terugbetaling van de premie voor zijn opstalverzekering. Aan dit verzoek heeft Verzekeraar 1 geen gehoor gegeven. Hierna heeft Consument zich tot Adviseur gewend. In deze procedure vordert Consument van zijn Adviseur 3000 euro, zijnde te veel betaalde premies voor zijn opstalverzekering. Volgens Consument heeft de Adviseur zijn zorgplicht jegens hem geschonden door hem ten onrechte te adviseren om een opstalverzekering af te sluiten. Volgens Consument was het duidelijk voor de Adviseur dat zijn woning een appartement was, en is het sinds 1992 verplicht voor een VvE om een opstalverzekering af te sluiten. De Adviseur had er derhalve van op de hoogte moeten zijn dat de opstal van Consument al verzekerd was.

Consument stelt zich verder op het standpunt dat het voor hemzelf niet mogelijk was om op de hoogte te zijn van de opstalverzekering van de VvE. Naar eigen zeggen zijn verzekeringen voor hem ingewikkelde materie en wordt hij hierin bijgestaan door een familielid.

De Adviseur daarentegen stelt – onder meer – dat in de tijd dat Consument zijn verzekering sloot, er nog geen verplichting bestond van een VvE om een opstalverzekering af te sluiten. Daarbij mag er volgens de Adviseur vanuit worden gegaan dat de rechtsvoorganger van Adviseur bij het afsluiten van de opstalverzekering gevraagd heeft naar het bestaan van een VvE of de aanwezigheid van een opstalverzekering. Verder heeft de Adviseur Consument diverse malen per post een uitnodiging gestuurd om contact met hem op te nemen. De Adviseur loopt bij een afspraak altijd alle verzekeringen langs. Consument heeft echter aan deze oproepen geen gehoor gegeven.

De Commissie stelt voorop dat de Adviseur en Consument een overeenkomst van opdracht hebben gesloten in de zin van artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek. Dit brengt met zich mee dat er op de Adviseur een zorgplicht rust jegens Consument. Vervolgens overweegt de Commissie dat het in 2001 gebruikelijk, maar niet wettelijk verplicht, was voor een VvE om een opstalverzekering af te sluiten. Om die reden was het aan de Adviseur om aan Consument te vragen of deze verzekering aanwezig was. Nu niet is vast komen te staan dat (de rechtsvoorganger van) de Adviseur dat ook daadwerkelijk heeft gedaan, heeft de Adviseur zijn zorgplicht jegens Consument geschonden, aldus de Commissie.

Evenwel is de Commissie van oordeel dat het voor een deel aan de eigen schuld van Consument te wijten is dat hij dubbele premie heeft betaald. Immers heeft Consument nooit gereageerd op de contactverzoeken van de Adviseur. Als hij dit wel gedaan zou hebben, acht de Commissie het aannemelijk dat aan het licht zou zijn gekomen dat de VvE een opstalverzekering had, waardoor verzekering 1 veel sneller had kunnen worden opgezegd. De Commissie komt tot de slotsom dat de Adviseur 50 procent van de schade moet vergoeden.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2019-694, 13 september 2019

VERBOUWING EN WATERSCHADE

Consument heeft via Tussenpersoon een inboedel- en opstalverzekering afgesloten voor haar woning. Op 23 april 2018 heeft Consument telefonisch contact gezocht met Tussenpersoon in verband met een naderende verbouwing aan haar woning. Uit de telefoonnotitie van Tussenpersoon blijkt dat hij Consument heeft geadviseerd om na te gaan of er een CAR-polis is bij de aannemer of dat ze wellicht zelf een CAR-verzekering moet afsluiten. Verder heeft hij tegen Consument gezegd dat er in principe dekking is, met wat beperkingen in verband met de verbouwing.

Op 29 juni 2018 heeft Consument wederom contact opgenomen met Tussenpersoon in verband met de komende verbouwing. Tussenpersoon heeft vervolgens per e-mail bevestigd dat de verbouwing geen consequenties heeft voor de inboedelverzekering en dat er vanuit de opstalverzekering beperkte dekking is tijdens de verbouwing.

Op 3 september 2018 heeft sanering van het dakbeschot plaatsgevonden. De werkzaamheden zijn diezelfde dag afgerond. ’s Avonds is ten gevolge van neerslag forse waterschade aan de woning van Consument ontstaan. Consument heeft de schade vervolgens bij Tussenpersoon gemeld. Tussenpersoon heeft Consument medegedeeld dat er geen dekking is onder de verzekering. Consument vordert in deze procedure vergoeding van schade ter hoogte van 10.000 euro. Aan de vordering legt Consument – kort gezegd – ten grondslag dat Tussenpersoon zijn zorgplicht heeft geschonden. Tussenpersoon voert verweer.

De Commissie stelt allereerst vast dat een assurantietussenpersoon op grond van artikel 7:401 van het Burgerlijk Wetboek tegenover zijn opdrachtgever verplicht is om bij zijn werkzaamheden de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht.

Vervolgens overweegt de Commissie dat uit de telefoonnotitie blijkt dat Tussenpersoon heeft geadviseerd aan Consument om na te gaan of aannemer over een CAR-verzekering beschikt of dat Consument zelf een CAR-verzekering diende af te sluiten. De Commissie is derhalve van oordeel dat het op de weg van Consument had gelegen om terug te komen op de mogelijkheid van het afsluiten van een CAR-verzekering.
De Tussenpersoon heeft volgens de Commissie zijn zorgplicht jegens Consument niet geschonden.

Ten overvloede overweegt de Commissie dat een CAR-verzekering voor Consument geen soelaas zou hebben geboden. De Commissie wijst de vordering af.

Auteur

We gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo soepel mogelijk draait. Als je doorgaat met het gebruiken van de website, gaan we ervan uit dat je ermee instemt.