Eman

Beursbengel: Uitspraken GFD over een doorlopende reis- en annuleringsverzekering en een arbeidsongeschiktheidsverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD over een doorlopende reis- en annuleringsverzekering en een arbeidsongeschiktheidsverzekering 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2019 / nr. 888 bespreekt Simone Eman twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening: één uitspraak rond een reis- en annuleringsverzekering en een uitspraak over een arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2019-604, 21 augustus 2019

RED MIJN VAKANTIE(KOSTEN)

Consument heeft bij Verzekeraar een doorlopende reis- en annuleringsverzekering afgesloten. Op de polis staan zowel Consument als zijn echtgenote vermeld. Op grond van de polisvoorwaarden biedt de verzekering een vergoeding van extra reiskosten bij een eerdere terugreis naar Nederland als gevolg van ziekte en/of ongeval. Extra kosten gemaakt zonder medische noodzaak zijn uitgesloten. De verzekering biedt ook vergoeding van het ongebruikte deel van de reissom, maar alleen in het geval dat de reis wordt afgebroken in verband met een ernstige ziekte.

Consument en zijn echtgenote waren op een golfreis naar Zuid-Afrika. De echtgenote van Consument was al gedurende de vliegreis onwel. Na aankomst heeft zij een aantal dagen op bed gelegen, waarna het stel heeft besloten om hun reis niet voort te zetten. Consument heeft – op advies van de Gevolmachtigde van Verzekeraar – telefonisch contact opgenomen met Verzekeraar en diens Alarmcentrale. Consument is met zijn echtgenote met een door henzelf geboekte vlucht terug naar Nederland gevlogen.

De vragen die partijen verdeeld houden zijn:
1. of Verzekeraar gehouden is tot vergoeding van de terugvluchten;
2. en of Verzekeraar gehouden is tot vergoeding van het ongebruikte deel van de reissom.

Toen Consument een maand na terugkeer een beroep deed op zijn reisverzekering stelde Verzekeraar zich – kort gezegd – op het standpunt dat hij niet tot vergoeding gehouden is, omdat Consument zelf de beslissing heeft gemaakt om terug te reizen naar Nederland, zonder ter plaatse een arts te bezoeken.

Consument vordert bij Kifid vergoeding van de door hem gemaakte extra reiskosten ad 2.153,06 euro, alsmede vergoeding van de niet-genoten vakantiedagen ad 7.626 euro. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat Verzekeraar tekort is geschoten in zijn informatieplicht. Hij had nu juíst Verzekeraar gebeld om erachter te komen hoe hij moest handelen om te voldoen aan de polisvoorwaarden. Verzekeraar heeft echter nagelaten hem ervan op de hoogte te brengen dat zijn echtgenote door een arts had moeten worden onderzocht om te voldoen aan de polisvoorwaarden.

De Commissie oordeelt dat de klacht van Consument doel treft. De Commissie overweegt dat van Verzekeraar (in zijn rol als Alarmcentrale) had mogen worden verwacht dat hij Consument nadrukkelijk had gewaarschuwd dat voor de vraag of Consument aanspraak kon maken op vergoeding van de extra te maken reiskosten, dan wel van de niet door hem gebruikte vakantiedagen, een medische beoordeling van belang zou zijn. En daarmee, dat de kans aanwezig was dat Consument voor eigen rekening en kosten terug naar huis zou vliegen. Verzekeraar had Consument er bovendien op moeten wijzen dat indien een medische beoordeling in Zuid-Afrika niet plaats kon vinden, die dan wel zo spoedig mogelijk na aankomst in Nederland plaats had moeten vinden. Nu niet vaststaat dat Verzekeraar dat heeft gedaan, is de Commissie van oordeel dat Verzekeraar inderdaad de informatieplicht heeft geschonden.

Daartegenover staat echter volgens de Commissie dat van Consument mocht worden verwacht dat hij meteen na terugkeer in Nederland contact met Verzekeraar had opgenomen om alsnog te weten te komen wat van hem of zijn echtgenote werd verwacht.

Om die reden komt de Commissie tot de slotsom dat het redelijk en billijk is om een schuldverdeling van 50-50 procent aan te houden, zodat de door Consument gevorderde schade in die verhouding door Verzekeraar zal moeten worden vergoed.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2019-603, 21 augustus 2019

SLUIMERENDE DEKKING?

Consument heeft met ingang van 1 januari 2012 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij Verzekeraar. Per 16 april 2014 heeft Consument zich bij Verzekeraar arbeidsongeschikt gemeld.
Verzekeraar heeft aanvankelijk uitgekeerd, maar heeft de uitkering per 1 juni 2018 stopgezet, omdat hij meent dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid bij Consument. Verzekeraar stelt zich op het standpunt dat er geen medische beperkingen zijn vastgesteld als gevolg van een ziekte. Het geschil omtrent dat punt wordt behandeld in een separate procedure.

Consument heeft Verzekeraar verzocht de verzekering met ingang van 1 november 2018 voor een jaar tegen sluimerdekking voort te zetten op grond van artikel 6.5.3 van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Dit artikel bepaalt:
‘Als de verzekerde tijdelijk stopt met de werkzaamheden die horen bij het beroep van de verzekerde kunt u vragen de dekking tijdelijk te stoppen. De verzekering loopt dan door, maar wij keren niet uit. U betaalt dan nog maar 15% van de premie. U kunt de verzekering weer beginnen, zodra de verzekerde weer begint met de werkzaamheden die horen bij het beroep van de verzekerde. Dat moet wel binnen een jaar plaatsvinden. De verzekerde hoeft dan geen nieuwe gezondheidsvragen te beantwoorden. Is de verzekering niet binnen een jaar opnieuw begonnen, dan stoppen wij de verzekering definitief.’

Verzekeraar heeft dit verzoek afgewezen. Hij meent dat deze bepaling niet ziet op de situatie zoals bij Consument thans aan de orde is. Verzekeraar stelt dat deze bepaling is geschreven voor die gevallen waarin een volledig arbeidsgeschikte verzekerde tijdelijk zijn of haar werkzaamheden stillegt. De oorzaak van het stilleggen van de werkzaamheden kan daarbij niet gelegen zijn in de (geclaimde) arbeidsongeschiktheid.

Consument stelt zich daarentegen op het standpunt dat als Verzekeraar meent dat zij niet arbeidsongeschikt is, zij arbeidsgeschikt is en derhalve is aan te merken als een verzekerde die tijdelijk stopt met de werkzaamheden die horen bij het beroep van verzekerde in de zin van de polisvoorwaarden.

De Commissie overweegt dat in het geval dat er verschil van mening bestaat over voorwaarden waar niet over is onderhandeld, een objectieve uitleg van de voorwaarde op zijn plaats is. Uit een objectieve lezing volgt volgens de Commissie dat niet uit artikel 6.5.3 kan worden afgeleid dat alleen arbeidsgeschikte verzekerden een beroep op die bepaling toekomt. Volgens de Commissie is de bepaling dan ook voor meerdere uitleg vatbaar. Dat brengt – naar het oordeel van de Commissie – met zich mee dat op grond van de contraproferentemregel van artikel 6:238 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek de voor Consument meest gunstige lezing prevaleert.

Aan de Consument komt derhalve het recht op sluimerdekking toe, ongeacht of zij arbeidsgeschikt dan wel arbeidsongeschikt wordt geoordeeld.

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD over een bank- en hypotheekadvies

Beursbengel: Uitspraken GFD over een bank- en hypotheekadvies 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2019 / nr. 886 bespreekt Simone Eman twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening: één uitspraak rond het advies van een bank en een uitspraak over het advies van een hypotheekadviseur.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2019-352, 17 mei 2019

VEILIG BANKIEREN

Consument heeft een motor gekocht van een buitenlandse particulier. Voordat hij de betaling deed, heeft hij een bankfiliaal bezocht. Consument stelt dat hij daar aan een medewerker van de Bank heeft gevraagd of het veilig was om het geld over te maken op de buitenlandse rekening van de verkoper. Volgens Consument heeft een medewerker van de Bank geantwoord dat dit een veilige manier van betalen was. Onder begeleiding van deze medewerker heeft Consument toen ter plekke de aankoopsom van 4.250 euro overgemaakt.

Omdat Consument niets hoorde van de verkoper heeft hij de Bank gebeld met de vraag of het aankoopbedrag kon worden teruggestort. De Bank heeft Consument geadviseerd drie dagen te wachten. Nadat ook die drie dagen waren verstreken en de verkopende partij nog steeds niet over de brug kwam, heeft de Bank Consument geadviseerd om aangifte te doen. Consument heeft dit gedaan.

De Bank heeft vervolgens contact gezocht met de buitenlandse bank van de ontvangende partij met het verzoek het geld terug te storten. De Bank heeft Consument daarop een mail gestuurd dat het voor de buitenlandse bank niet mogelijk was om het geld terug te storten omdat de betaalrekening van de ontvangende partij was beëindigd. In deze e-mail heeft de Bank Consument daarnaast een aantal tips gegeven om voortaan veiliger aankopen te doen via het internet.

Consument heeft vervolgens een klacht ingediend bij Kifid en vordert het aankoopbedrag terug. Hij stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat hij nou juíst naar de Bank is gegaan voor advies over veilig betalen en dat de (medewerker van de) Bank tekort is geschoten door hem niet te wijzen op veiligere alternatieven zoals dat later in de e-mail wél gedaan is. De Bank voert verweer.

De Commissie komt tot het oordeel dat niet is vast komen te staan dat de Bank Consument onjuist advies heeft verstrekt. Om tot toewijzing van de vordering te komen, is volgens de Commissie van belang dat vast komt te staan hoe het contact tussen de medewerker van de Bank en Consument is verlopen. De Bank heeft navraag gedaan bij diens medewerkers, maar die konden zich in dit verband niets meer herinneren. De Commissie sluit vervolgens aan bij artikel 150 Rv, waarbij zij overweegt dat het aan Consument is om – bij voldoende betwisting – te bewijzen dat het contact tussen hem en de medewerker van de Bank is verlopen zoals hij stelt.

Volgens de Commissie is wel voldoende vast komen te staan dat Consument naar de Bank is gekomen voor advies, maar slaagt Consument er niet in aannemelijk te maken dat de medewerker van de Bank hem ook daadwerkelijk onjuist heeft geadviseerd.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2019-359, 22 mei 2019

DE BANK EN HAAR ZORGPLICHT

Consument heeft zich laten adviseren door een hypotheekadviseur. Na advies en bemiddeling van de adviseur heeft de Bank Consument een aflossingsvrije hypothecaire geldlening zonder NHG van 186.000 euro verstrekt. Bij de hypotheekofferte die door de Bank aan Consument is verstrekt, heeft de Bank expliciet gemeld dat de offerte wordt aangeboden door tussenkomst van een bemiddelaar en dat de Bank Consument niet adviseert noch het advies van de bemiddelaar controleert.

Na enige tijd houdt Consument op met betalen van de hypotheektermijnen. Vanaf dat moment is er meerdere malen telefonisch en schriftelijk contact geweest tussen de Bank en Consument. Nadat het Consument niet lukt zijn huis onderhands te verkopen, verstrekt hij een volmacht aan de Bank om de verkoop van het huis over te nemen. Als ook dat niet lukt, gaat de Bank over tot executoriale verkoop. De woning is verkocht voor een bedrag van 137.000 euro. Consument blijft met een restschuld van 59.084,70 euro zitten en keert zich tot het Kifid.

Consument vordert van de Bank schade van 215.000 euro. Consument meent namelijk dat de Bank diens zorgplicht jegens Consument heeft geschonden. Volgens Consument heeft de Bank hem niet goed geïnformeerd over de eigenschappen van de verstrekte geldlening. Daarbij is er volgens Consument sprake van overkreditering en heeft de Bank de belangen van Consument niet voldoende in ogenschouw genomen bij de executie van het huis.

De Bank stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat zij haar zorgplicht jegens Consument niet heeft geschonden, dat er geen sprake is van overkreditering en dat zij in het executietraject de belangen van Consument niet uit het oog is verloren.

De Commissie is van oordeel dat op de Bank niet de plicht rustte om Consument te waarschuwen voor het feit dat het een aflossingsvrije geldlening zonder NHG betrof. Het was immers – zo oordeelt de Commissie – aan de adviseur om Consument daarover te adviseren.

Wel meent de Commissie dat er op de Bank altijd een bijzondere zorglicht rust, die meebrengt dat zij voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst tot hypothecair krediet met een consument gehouden is de aangevraagde financiering te toetsen, teneinde overkreditering van consumenten te voorkomen. Banken mogen in dat verband niet zonder meer afgaan op de gegevens die door de bemiddelaar worden verstrekt. In het onderhavige geval komt de Commissie evenwel tot het oordeel dat er van overkreditering geen sprake is.

Wat betreft het executietraject oordeelt de Commissie dat het de Bank in beginsel vrij stond om te bepalen dat zij tot executoriale verkoop over zou gaan op het moment en op de wijze zoals zij dat gedaan heeft. Deze bevoegdheid van de hypotheekhouder wordt evenwel begrensd doordat zij wel de maatschappelijke zorgvuldigheid jegens Consument in acht dient te nemen. Volgens de Commissie kwalificeert het feit dat Consument met een restschuld achterbleef in deze zaak niet als een dusdanige onzorgvuldigheid dat de Bank van executie af had moeten zien. In het onderhavige geval komt de Commissie dan ook tot het oordeel dat de Bank in het executietraject niet onzorgvuldig heeft gehandeld. De vordering van Consument wordt afgewezen.

Auteur

The Obstacle Criterion

The Obstacle Criterion 150 150 Ekelmans Advocaten
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes

Dutch healthcare insurers provide three types of insurance. Under the in-kind contracted care policy, the insurer reimburses the provided care received by contracted care providers.

The insured can however still receive health care from non-contracted care providers, but –in that case – under Dutch law – the insurer does not have to reimburse all the costs. The Dutch Supreme Court recently issued an important ruling on this matter.

In-kind-contracted care policies

Generally, Dutch healthcare insurers provide three types of insurance: in-kind contracted care policies, restitution non- contracted care policies and the combined policy.

Under the in-kind care policy, the insurer reimburses the care received by the insured provided by a care provider that the insurer has a contract with. The insured are not entitled to reimbursement of the costs of the care provided, but to the care itself.

The restitution non-contracted care policies on the other hand, reimburse the costs of care given by the insured’s care provider of his/her own choice. These policies are usually more expensive.

Lastly, there is the combined policy, which is a combination of the aforementioned policies.

The in-kind-contracted care policy is central to this article.

Reimbursement for non-contracted care

As mentioned before, the insured with an in-kind contracted care policy is entitled to healthcare. To meet the obligation to provide care under these policies, insurers enter into agreements with care providers about the care or service to be provided and the price to be charged for it. This way insurers try to achieve savings on healthcare costs.

The insured can however still receive health care from non-contracted care providers. In accordance with article 13 of the Dutch Health Insurance Act insurers must give the insured reimbursement for non-contracted care. The insurers determine the amount of this reimbursement, as long as the reimbursement isn’t so low that it constitutes an obstacle for the insured to turn to a non-contracted health care provider of his/her choosing.

The court of appeal held that a general reimbursement of 75-80% of the market rates was regarded as a widely accepted practice standard of how low a reimbursement may be to not constitute an obstacle to be free in the choice of a care provider.[1] This judgment of the Court of Appeal has been upheld by the Dutch Supreme Court in2014.[2]

Despite that, a non-contracted healthcare provider tried his luck again and brought a case all the way before the highest Dutch Court. On June 7th 2019, The Dutch Supreme Court ruled on the matter.

Dutch Supreme Court Judgment on obstacle criterion

In this case, the insurer reimbursed 75% of the market rates for the healthcare provided by this particular healthcare provider. The healthcare provider, however, argued that this system was not fair. He maintained the opinion that the insurer was acting in breach of the ‘obstacle criterion’ enclosed in article 13 of the Dutch Health Insurance Act. Also, he took the position that the ‘obstacle criterion’ precludes a generic discount. Therefore, the healthcare provider was of the opinion that the insurer was only entitled to deduct a small amount for the extra administrative acts they had to carry out as a result of not having a contract with this healthcare provider.

The Dutch Supreme Court considers that article 13 of the Dutch Health Insurance Act speaks in general terms of “a reimbursement to be determined by the health insurer”. Furthermore, the explanatory memorandum of that act shows – according to the Dutch Supreme Court -that the health insurer has a great deal of freedom to determine the amount of the reimbursement as long as they do not act contrary to the “obstacle criterion’ and as long as they use the same method of calculation for each insured person who requires the same form of care or service.

Therefore, the Dutch Supreme Court rules that neither the explanatory memorandum of the Dutch Health Insurance Act nor the text in article 13 of the Act support the view that a health insurer may only reduce the reimbursement for non-contracted care by the (average) extra (administrative) costs they had to carry out because of the absence of a contract with the concerned health provider. According to the Dutch Supreme Court the latter view would also undermine the legislators’ desired system of Dutch in-kind care policies that differentiate between contracted and non-contracted care. Accepting the view of the healthcare provider would mean that even with the use of non-contracted care there would still be a right to an almost complete reimbursement, which was not the intention of the legislator.

According to the Dutch Supreme Court the complaint that the ‘obstacle criterion’ generally opposes a generic discount can also not be supported by the explanatory memorandum of the Dutch Health Insurance Act. Whether and to what extent the ‘obstacle criterion’ precludes a generic discount in certain cases can only be determined on the basis of concrete facts and circumstances.[3]

Reimbursement of 75% not (necessarily) an obstacle

This ruling of the Dutch Supreme Court is in line with the previous case law. Therefore, the health insurer is (still) entitled to determinate how much they reimburse under an in-kind contracted care policy in case of health care provided by non-contracted healthcare providers as long as they do not act contrary to the ‘obstacle criterion’. A general Reimbursement of 75% of the market rates on its own, is considered not to be an obstacle for the freedom of choice of a care provider.

[1] Court of Appeal Den Bosch, July 9th 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2971.
[2] Dutch Supreme Court July 7th 2014, ECLI:NLHR:2014:1646.
[3] Dutch Supreme Court June 7th 2019, ECLI:NL:HR:2019:853.

Bron: Insurance Law Global

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD, twee uitspraken rond een rechtsbijstandverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD, twee uitspraken rond een rechtsbijstandverzekering 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2019 / nr. 883 bespreekt Simone Eman twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening rond rechtsbijstandverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2019-147, 28 februari 2019

EENIEDER WORDT GEACHT DE WET TE KENNEN

Consument heeft een rechtsbijstandverzekering afgesloten bij Verzekeraar voor de modules Consument & Wonen, Verkeer en Medisch. Niet verzekerd is de module Inkomen. In de bepalingen uit de van toepassing zijnde Bijzondere Voorwaarden – voor zover van belang – staat het volgende: Artikel 4 b. (onder de kop ‘Wanneer krijgt u juridische hulp van Achmea Rechtsbijstand?’) van de Bijzondere voorwaarden Consument & Wonen:
‘U krijgt juridische hulp van Achmea Rechtsbijstand in de volgende situaties:
[…] b. U heeft een conflict over iets dat te maken heeft met personen- en familierecht. Bijvoorbeeld over afstamming of een geboorte.’
Artikel 5 l. (onder de kop ‘Wanneer krijgt u juridische hulp van Achmea Rechtsbijstand?’ van de Bijzondere voorwaarden Inkomen:
‘U krijgt juridische hulp van Achmea Rechtsbijstand in de volgende situaties: U heeft een conflict over een erfenis. Degene die de erfenis nalaat, is overleden na de ingangsdatum van deze verzekering. Dan krijgt u juridische hulp.’

Consument wenst rechtsbijstand voor het opeisen van zijn legitieme portie. De claim is door Verzekeraar afgewezen omdat Consument – volgens hem – niet verzekerd is voor juridische bijstand bij een conflict over een erfenis.

Consument stelt dat Verzekeraar tekortschiet in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst. Hij legt hieraan ten grondslag dat hij verzekerd is voor juridische hulp bij een conflict dat iets te maken heeft met personen- en familierecht. Dat het opeisen van de legitieme portie hierbuiten valt, staat volgens Consument niet in de Bijzondere Voorwaarden. Evenmin wordt verwezen naar de module Inkomen, waaronder conflicten over de erfenis uitdrukkelijk wel gedekt worden. Consument is dan ook van mening dat het voor een leek niet duidelijk is dat het opeisen van de legitieme portie niet valt binnen het personen en familierecht.

Verzekeraar heeft verweer gevoerd. Dit verweer komt kortweg op het volgende neer. Consument is niet verzekerd voor juridische hulp bij het opeisen van de legitieme portie. Als Consument zich hiervoor wel had willen verzekeren had hij de module Inkomen af moeten sluiten. Aangezien het personen- en familierecht in een ander boek van het Burgerlijk Wetboek opgenomen staat dan het erfrecht, zou het zelfs voor een leek duidelijk moeten zijn dat het opeisen van een legitieme portie niet valt binnen het personen- en familie recht.

De Commissie is van oordeel dat de dekking terecht geweigerd is en wijst de vordering van Consument af. De Commissie volgt de Verzekeraar in zijn standpunt dat het onderscheid, tussen personen- en familierecht enerzijds en erfrecht anderzijds, ook in de wet wordt gemaakt en daarmee een logisch te maken onderscheid is. Daarbij merkt de Commissie nog op dat de bepaling uit de Bijzondere Voorwaarden waar Consument zich op beroept, op geen enkele wijze verwijst naar een erfrechtelijk conflict. Consument had er dus niet vanuit mogen gaan dat rechtshulp bij het opeisen van de legitieme portie gedekt was onder de verzekering die hij had afgesloten.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2019-149, 28 februari 2019

GEEN REDELIJKE KANS OP SUCCES

Consument is voor rechtsbijstand verzekerd bij Verzekeraar. In artikel 8 van de van toepassing zijnde voorwaarden valt te lezen dat rechtsbijstand bij een juridisch geschil is verzekerd ‘zolang er een redelijke kans op succes is’. Als de verzekerde het niet eens is met het oordeel daarover, kan hij een beroep doen op de geschillenregeling die is opgenomen in artikel 26 van de voorwaarden.

Consument heeft bij Verzekeraar een geschil met zijn verhuurder gemeld. De verhuurder wilde de geiser in het door Consument gehuurde huis vervangen door een hoogrendementsketel, en vervolgens de huur verhogen.

Consument meende daaraan geen medewerking te hoeven verlenen en deed een beroep op Verzekeraar voor het voeren van verweer op de vordering van zijn verhuurder. Verzekeraar was van oordeel dat het voeren van verweer geen kans van slagen had.

Consument heeft vervolgens een klacht ingediend bij Verzekeraar en gebruikgemaakt van de geschillenregeling (zoals omschreven in artikel 26 van de voorwaarden). Consument heeft een second opinion gevraagd bij een advocatenkantoor. Omdat het in verband met een naderende termijn niet meer mogelijk was tijdig de second opinion uit te voeren, heeft Verzekeraar ingestemd met behandeling van de zaak in kort geding.

Consument is vervolgens door de voorzieningenrechter in het gelijk gesteld. In hoger beroep houdt dit vonnis echter geen stand en is, op verzoek van Consument, cassatieadvies ingewonnen. Dat advies was negatief. In het advies stond voorts dat een bodemprocedure nog te overwegen viel, maar dat de kans van slagen daarvan vrijwel nihil was.

Verzekeraar heeft vervolgens contact opgenomen met een advocatenkantoor voor de beoordeling van de kans van slagen van de bodemprocedure. Dit advocatenkantoor achtte de kans van slagen ook nihil. Op verzoek van Consument is door een ander advocatenkantoor een second opinion uitgebracht. Dat andere advocatenkantoor kwam tot dezelfde conclusie.

Nu twee advocatenkantoren van mening zijn dat deze procedure tegen de verhuurder geen kans van slagen heeft, heeft Verzekeraar de dekking voor de door Consument gewenste bodemprocedure vervolgens afgewezen. Verzekeraar heeft daarbij Consument gewezen op de mogelijkheid de zaak zelf voort te zetten, waarbij bij een positieve uitkomst de kosten – onder voorwaarden – alsnog worden vergoed.

Consument vordert in de onderhavige procedure dat Verzekeraar alsnog dekking verleent of de verhuiskosten ter hoogte van 6.000 euro aan Consument vergoedt. Consument stelt zich op het standpunt dat Verzekeraar – ten onrechte – midden in de behandeling van het geschil is gestopt met het verlenen van rechtsbijstand.

De Commissie overweegt dat het feit dat Verzekeraar dekking heeft verleend voor de in hoger beroep verloren kortgedingprocedure, nog niet maakt dat Consument tevens aanspraak kan maken op vergoeding van rechtsbijstand in de bodemprocedure. Twee advocatenkantoren hebben geoordeeld dat deze procedure geen kans van slagen had, hierdoor heeft Verzekeraar – volgens de Commissie – terecht dekking geweigerd.

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD over een ongevallenverzekering en een inboedelverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD over een ongevallenverzekering en een inboedelverzekering 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2019 / nr. 882 bespreekt Simone Eman twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening: één uitspraak rond een ongevallenverzekering en een uitspraak rond een inboedelverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2018-781, 17 december 2018

EEN ONGELUK ZIT IN EEN KLEIN PRIKJE

Consument heeft een ongevallenverzekering afgesloten bij (een van de rechtsvoorgangers van) Verzekeraar.
In artikel 1.5 van de van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden is – voor zover van belang – het volgende bepaald:
‘Onder ongeval wordt verstaan een plotseling van buitenaf komend onvrijwillig op het lichaam van verzekerde inwerkend geweld, dat rechtstreeks en in een ogenblik zonder medewerking van andere oorzaken geneeskundig vast te stellen lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Onder ongeval wordt tevens verstaan:
– Bevriezing, zonnesteek, blikseminslag en andere elektrische ontladingen;
– Verdrinking, verstikking (niet ten gevolge van ziekte) en verbranding, behalve door natuurlijke of kunstmatige bestraling;
– Acute vergiftiging, alsmede de schadelijke gevolgen van het ongewild binnenkrijgen van vreemde voorwerpen, infectiezieken en allergieën of bloedvergiftiging in aansluiting op verwonding ten gevolge van een ongeval;
– Besmetting ten gevolge van een onvrijwillige val in het water of in enige andere stof;
– Uitputting, verhongering en verdorsting ten gevolge van schipbreuk, watersnood, noodlanding, instorting insneeuwing of invriezing e.d.
(…)’

Als gevolg van werkzaamheden in de bouwsector is in de loop der jaren slijtage aan de rechterknie van Consument ontstaan. Deze slijtage werd behandeld met medicinale injecties. Na de injecties heeft een ernstige infectie de knie van Consument aangetast en zijn er complicaties opgetreden. Consument is als gevolg daarvan arbeidsongeschikt geraakt en heeft een beroep op zijn ongevallenverzekering gedaan.

Verzekeraar heeft Consument vervolgens bericht geen dekking te verlenen, omdat van een ongeval in de zin van deze verzekering geen sprake is geweest. Na de interne klachtenprocedure van Verzekeraar zonder resultaat te hebben doorlopen, heeft Consument zijn klacht aan het Kifid voorgelegd.

Consument vordert dat Verzekeraar alsnog overgaat tot uitkering. Hij legt hieraan – samengevat – onder meer ten grondslag dat de bacterie wel degelijk moet worden gezien als een plotseling, van buitenaf komend, onvrijwillig op het lichaam inwerkend geweld. Daarnaast stelt Consument dat de polisvoorwaarden geen voorbehoud maken voor ongevallen voortvloeiend uit medische behandelingen en bevat artikel 1.5 van de Algemene Voorwaarden een niet-limitatieve opsomming.

Verzekeraar heeft verweer gevoerd. De Commissie is – met de Verzekeraar – van mening dat in de polisvoorwaarden, als aanvulling op de definitie van het begrip ‘ongeval’, een lijst is opgenomen van evenementen die ook als ongeval worden beschouwd. In die lijst zijn infectieziekten, ontstaan in aansluiting op een verwonding na een ongeval, expliciet vermeld. Dit brengt volgens de Commissie met zich dat – wil de Consument voor een uitkering in aanmerking komen – de infectie zou moeten zijn ontstaan na een ongeval. Het inbrengen van een injectie in de knie kwalificeert naar oordeel van de Commissie niet als zodanig. Verzekeraar heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een gedekt evenement, te weten een ongeval in de zin van de Algemene Voorwaarden. De Commissie wijst de vordering af.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2018-760, 7 december 2018

DE WAARDE VAN EEN BONNETJE

Consument heeft een inboedelverzekering gesloten bij Verzekeraar. Door Consument is aangifte bij de politie gedaan van het feit dat een onbekende man haar dochter thuis had gedwongen om geld en sieraden (een armband en twee ringen) af te geven, die aan Consument toebehoorden. Consument heeft haar schade vervolgens onder de inboedelverzekering bij Verzekeraar geclaimd.

Verzekeraar concludeert dat Consument op geen enkele wijze aan heeft kunnen tonen dat zij voorafgaand aan de vervreemding in bezit was van die sieraden. De Verzekeraar heeft de claim dan ook afgewezen.

De zoon van Consument heeft vervolgens contact gehad met Verzekeraar en naar aanleiding van dat gesprek een nota overgelegd. De betreffende nota blijkt echter niet van de ontvreemde maar van andere sieraden te zijn. Consument zou de op dat moment gekochte sieraden later hebben omgeruild en hiervan destijds geen aangepaste nota hebben ontvangen.

Ondanks dat Verzekeraar oordeelde dat de waarde en het voormalig bezit van de sieraden onvoldoende werd aangetoond, heeft zij de waarde van de ontvreemde sieraden vastgesteld en – uit coulance – een totaalbedrag van 575 euro aan Consument uitgekeerd.

Consument vordert nu een aanvullende uitkering ter hoogte van 3.120 euro. Zij stelt zich op het standpunt dat het bezit van de sieraden wel degelijk werd aangetoond en Verzekeraar ten onrechte het ontbreken van de aangepaste nota van de omruilactie doorslaggevend heeft geacht voor het niet-vergoeden van de volledige schade. Verzekeraar heeft verweer gevoerd.

De Commissie komt tot de conclusie dat Verzekeraar – door te handelen zoals zij deed – aan haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst heeft voldaan. Daarbij overweegt de Commissie allereerst dat het op de weg van Consument ligt, bewijs te leveren van de waarde van de ontvreemde sieraden. Omdat het kostbaarheden betreft die niet tot de reguliere inboedel behoren, is het wenselijk dat Consument daarvan facturen kan overleggen. Dit wil evenwel niet zeggen dat de waarde nooit aannemelijk kan worden gemaakt zonder facturen, maar dan zal wel nadere informatie voorhanden dienen te zijn om tot een waardeoordeel te komen. Nu Consument – ondanks verzoek daartoe van Verzekeraar – geen aanvullende bewijsstukken heeft overgelegd, zoals foto’s of verklaringen, waaruit de waarde van de ontvreemde sieraden kon worden afgeleid, mocht Verzekeraar volgens de Commissie in alle redelijkheid overgaan tot inschakeling van een expert om zo de waarde van de ontvreemde sieraden te bepalen.

De enkele verwijzing naar een nota die geen betrekking heeft op de ontvreemde sieraden vindt de Commissie onvoldoende om aan te nemen dat de waardebepaling van Verzekeraar niet juist is. De Commissie wijst de vordering van Consument dan ook af.

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD over een doorlopende reis- en annuleringsverzekering en een camperverzekeringen inboedelverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD over een doorlopende reis- en annuleringsverzekering en een camperverzekeringen inboedelverzekering 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2019 / nr. 881 bespreekt Simone Eman twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening: één uitspraak rond een doorlopende reis- en annuleringsverzekering en een uitspraak rond een camperverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2018-676, 26 oktober 2018

DE ‘NORMALE’ VOORZICHTIGHEID

Consument heeft een doorlopende reis- en annuleringsverzekering afgesloten bij Verzekeraar. In de van toepassing zijnde Voorwaarden Doorlopende Reis-en Annuleringsverzekering, versie I/DRV-I staat het volgende opgenomen in artikel 3.5.6:
‘Wij betalen niet voor:
Schade of diefstal als gevolg van onvoorzichtigheid. U bent niet voorzichtig genoeg als u bijvoorbeeld:
– betere maatregelen had kunnen treffen om schade te voorkomen;
– geld en cheques achterlaat in een motorrijtuig;
– kostbare spullen bij openbaar vervoer niet meeneemt in uw handbagage;
– kostbare spullen zonder toezicht achterlaat in een ruimte die niet op slot zit.’

Tijdens een treinreis heeft Consument een tas met fotografeerspullen en reisdocumenten op het bagagerek geplaatst. Deze tas is vervolgens gestolen. Consument heeft Verzekeraar verzocht de schade ten bedrage van 4.757,19 euro als gevolg van de diefstal te vergoeden.

Verzekeraar heeft geweigerd de door de Consument geleden schade te vergoeden, omdat hij van mening is dat de Consument betere maatregelen had kunnen nemen om de diefstal te voorkomen.

De Consument daarentegen stelt zich op het standpunt dat Verzekeraar onterecht weigert de schade te vergoeden omdat de ‘normale voorzichtigheidsclausule’ geldt. Deze dient zo te worden uitgelegd dat dekking op grond van deze clausule slechts kan worden geweigerd indien aan de zijde van Consument sprake is van een ernstige mate van schuld. Dit zou niet aan de orde zou zijn, aldus de Consument.

Niettemin is de Commissie van oordeel dat de Consument inderdaad niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen. Zij overweegt dat op grond van artikel 3.5.6 van de Verzekeringsvoorwaarden sprake is van onvoorzichtigheid als er bijvoorbeeld een betere maatregel genomen had kunnen worden. Volgens de Commissie had de Consument in dit geval – zoals de Verzekeraar gesteld heeft – de tas (van geringe omvang) met dure spullen op schoot kunnen nemen of onder de stoel kunnen plaatsen. Derhalve heeft de Verzekeraar terecht dekking geweigerd en hoeft de Verzekeraar de schade van Consument niet te vergoeden.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-674, 26 oktober 2018

DE GEKAAPTE CAMPER

Consument heeft een camperverzekering bij Verzekeraar voor zijn camper. De aankoopwaarde van de camper is 86.000 euro. In de toepasselijke voorwaarden is – voor zover van belang – het volgende bepaald:
‘1. Begrippenlijst
(…)
1.10 Afgesloten ruimte Een niet-gemeenschappelijke ruimte met muren en een dak die met een goed slot is afgesloten. Niemand kan zonder de sleutel van dit slot de ruimte binnengaan. Rubriek Beperkt casco
(…)
24 Wat is verzekerd?
Verzekerd is schade aan of verlies van de camper in de volgende situaties:
(…)
– Diefstal, braak, verduistering, joyriding en vermissing, en poging tot diefstal, braak en joyriding.
(…)
25 Wat is niet verzekerd?
(…)
25.1.1
Wanneer verzekerde niet voorzichtig genoeg is geweest om diefstal te voorkomen. Hiervan is onder meer sprake in de volgende situaties:
– Als de sleutels in de camper worden achtergelaten. Dit geldt niet als de sleutels zich in een afgesloten kluis bevinden die onlosmakelijk met de camper is verbonden. Dit geldt ook niet als de camper zich bevindt in een afgesloten ruimte zoals omschreven in artikel 1.10. (…)’

De camper stond met de sleutels daarin opgeborgen, zonder alarm en zonder startonderbreking geparkeerd in een grote loods naast het woonhuis van Consument. Naast deze grote loods is een andere, kleinere loods. De grote en kleine loods zijn door middel van loopdeuren met elkaar verbonden. Zowel de grote als de kleine loods wordt naar buiten toe afgesloten door rolluiken.

De kleinere loods wordt door Consument verhuurd aan meneer X. Meneer X heeft ook een afstandsbediening om het rolluik van de kleine loods te openen.

Op 28 juli 2016 heeft Consument aangifte gedaan van diefstal van de camper bij de politie. De camper is tussen 26 juli 2016 en 28 juli 2016 gestolen. Ook heeft Consument de schade gemeld bij Verzekeraar. In opdracht van Verzekeraar is er onderzoek gedaan naar de feiten en omstandigheden waaronder de diefstal heeft plaatsgevonden.

Verzekeraar heeft de claim afgewezen op grond van artikel 25.1.1 van de Voorwaarden, omdat hij meende dat Consument niet voorzichtig genoeg was geweest door de camper niet afgesloten in een loods te laten staan, zonder alarm en zonder startonderbreking.

Consument heeft Verzekeraar vervolgens gemeld dat de camper in een afgesloten ruimte stond. Verzekeraar heeft toen het standpunt ingenomen dat de loods niet was afgesloten in de zin van 1.10 van de Voorwaarden, zodat de schade om die reden niet is gedekt.

Consument vordert dekking onder de verzekering voor de diefstal van de camper door vergoeding van het aankoopbedrag. Consument heeft in de eerste plaats aangevoerd dat Verzekeraar de gronden van de claim heeft aangevuld, nadat hij de Verzekeraar erop heeft gewezen dat het beroep op artikel 25.1.1 van de Voorwaarden niet terecht was. Ten tweede is Consument van oordeel dat de loods waar de camper geparkeerd stond een afgesloten ruimte betreft. Verzekeraar heeft verweer gevoerd.

De Commissie is – met Verzekeraar – van oordeel dat van een ontoelaatbare aanpassing van de afwijzingsgronden geen sprake is. De Verzekeraar heeft de claim afgewezen op grond van de uitsluiting in artikel 25.1.1 van de Voorwaarden. Consument heeft zich vervolgens op de uitzondering van dat artikel beroepen, door te stellen dat de camper in een afgesloten ruimte stond. De Verzekeraar meende dat de loods niet was afgesloten, waardoor de uitzondering niet van toepassing was.

De Commissie is echter van oordeel dat het standpunt van Verzekeraar in het verlengde ligt van zijn eerdere standpunt en dat er derhalve geen sprake is van een nieuwe afwijzingsgrond.

Dan resteert de vraag of de loods waar de camper stond al dan niet voldeed aan het begrip ‘afgesloten ruimte’ zoals omschreven in artikel 1.10 van de Voorwaarden. De Commissie concludeert dat de kleine en de grote loods twee aparte ruimtes zijn. Doordat de loopdeur tussen de grote en kleine loods niet was afgesloten, is volgens de Commissie van een afgesloten ruimte in de zin van artikel 1.10 van de Voorwaarden geen sprake. De vordering van Consument wordt dan ook afgewezen.

Auteur

Simone Eman starter van de week bij de Mr.

Simone Eman starter van de week bij de Mr. 1900 1357 Ekelmans Advocaten
Simone Eman-Ekelmans Advocaten
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

Deze week een interview met Simone Eman als starter van de week bij de Mr. Simone is sinds oktober 2018 als advocaat verbonden aan de sectie Verzekering en Aansprakelijkheid van Ekelmans & Meijer.

In de dagelijkse praktijk staat zij verzekeraars bij in uiteenlopende aansprakelijkheidskwesties. Mr. is het online platform en tijdschrift voor juristen dat bericht over actuele zaken in de juridische wereld.

Lees hier het interview met Simone.

Contact

Nieuwe advocaat: Simone Eman

Nieuwe advocaat: Simone Eman 1900 1357 Ekelmans Advocaten
Simone Eman-Ekelmans Advocaten
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

Per 1 oktober 2018 is Simone Eman werkzaam als advocaat bij Ekelmans & Meijer op de sectie Verzekering en Aansprakelijkheid. Simone staat verzekeraars bij in uiteenlopende aansprakelijkheidskwesties.

Simone heeft gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Daar behaalde zij in 2017 (cum laude) haar bachelorsdiploma. Tijdens deze bachelor volgde zij het honoursprogramma en studeerde zij een half jaar aan de Universiteit van Kaapstad, Zuid Afrika. In 2018 rondde Simone de master ‘Privaatrechtelijke Rechtspraktijk’ met goed gevolg af.

Gedurende haar master was zij werkstudent op de sectie verzekeringen en aansprakelijkheid bij een groot advocatenkantoor.

Simone begon haar carrière buiten het recht: ze deed eerder de modeacademie en werkte naast haar studie rechten freelance voor modemerken en – tijdschriften.

Contact

We gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo soepel mogelijk draait. Als je doorgaat met het gebruiken van de website, gaan we ervan uit dat je ermee instemt.