Knijff

NOvA benadrukt bij Hoge Raad belang waarborging verschoningsrecht

NOvA benadrukt bij Hoge Raad belang waarborging verschoningsrecht 525 400 Ekelmans Advocaten
Verschoningsrecht
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

In schriftelijke opmerkingen in de prejudiciële procedure bij de Hoge Raad, naar aanleiding van door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch gestelde vragen, pleit de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) voor een principiële uitleg van het verschoningsrecht. Ondanks het zwaarwegende belang van de vertrouwelijkheid tussen de advocaat en cliënt, staat dit algemeen geldende rechtsbeginsel in de praktijk al jaren ernstig onder druk.

De NOvA vindt het nodig dat de opsporings- en vervolgingspraktijk zich aanpast om het verschoningsrecht te waarborgen. De schriftelijke opmerkingen werden, namens de NOvA, door David de Knijff bij de Hoge Raad ingediend. Hij adviseerde de NOvA over de prejudiciële procedure en heeft samen met de NOvA het stuk opgesteld. De Hoge Raad zal zich nu buigen over de vragen over de omgang met verschoningsgerechtigde informatie. De uitspraak van de Hoge Raad wordt over drie tot vier maanden verwacht.

Meer weten over cassatie?

Voert u een procedure in hoger beroep en verwacht u dat de zaak  bij de Hoge Raad zal komen? Dan is het slim om nu alvast advies in te winnen bij een cassatie-advocaat over uw kans van slagen als u uw zaak voorlegt aan de Hoge Raad.

Ekelmans Advocaten heeft een hoog aangeschreven cassatiepraktijk. De betrokkenheid van onze advocaten leidt geregeld tot belangwekkende arresten van de Hoge Raad.

Onze advocaten Cassatie en Expert Litigation zijn procesrechtelijke experts, die de grote lijnen inzichtelijk maken en in de finesses scherpte brengen.

We verzenden ook een nieuwsbrief Civiele Procespraktijk naar onze contacten. Interesse? Dan ontvangen we graag uw inschrijving.

David de Knijff is al meer dan 20 jaar gespecialiseerd in civiele cassatiezaken. Hij heeft diverse complexe en voor de rechtsontwikkeling belangwekkende kwesties met succes bij de Hoge Raad verdedigd. Advocaten schakelen David niet alleen in voor hun cassatiezaken, maar ook ten behoeve van hun eigen processtrategie. Deze rol van raadgever van andere advocaten heeft zich verder verdiept en verbreed in de tijd dat David deken was.

Nieuwe rechtsontwikkeling op het gebied van verrekening voor faillissement

Nieuwe rechtsontwikkeling op het gebied van verrekening voor faillissement 525 400 Ekelmans Advocaten
verrekening in faillissement
Leestijd: 7 minuten
Lesedauer: 7 Minuten
Reading time: 7 minutes

De Hoge Raad deed vrijdag 25 augustus een belangrijke uitspraak over verrekening voor faillissement. Het wordt voor de curator minder moeilijk om een beroep door de bank op verrekening te bestrijden. Anderzijds is voor banken duidelijker wat van hen concreet wordt verwacht als zij zich met succes op verrekening willen beroepen. In deze blog bespreekt cassatie-advocaat David de Knijff drie vragen die in deze zaak centraal staan.

HR 25 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1135

Vrijdag 25 augustus deed de Hoge Raad een belangrijke uitspraak in een sprongcassatie van een vonnis dat de Amsterdamse rechtbank had gewezen in een geschil tussen mr. Van den Bergh, curator van de Flinter-groep en ING Bank. Centraal staan drie vragen, die allen verband houden met verrekening door de bank in het zicht van en na surseancedatum, waaronder de vraag wanneer de bank te goeder trouw is in de zin van art. 54 lid 1 / art. 235 lid 1 Fw.

Relevante achtergrond

Voor een goed begrip, eerst een korte aanloop. Als hoofdregel bepaalt art. 53 Fw dat degene die zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde is, zijn schuld met zijn vordering op de gefailleerde mag verrekenen, indien beide zijn ontstaan vóór de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen vóór de faillietverklaring met de gefailleerde verricht. Hierop maakt art. 54 lid 1 Fw een uitzondering. Deze bepaling verbiedt de overneming van een schuld of van een vordering op de (toekomstige) gefailleerde van een derde vóór faillietverklaring, als de overnemer daarbij niet te goeder trouw is. Art. 235 lid 1 bepaalt hetzelfde voor surseance. De ratio van deze bepaling is (het misbruik) tegen te gaan dat met het opkopen van vorderingen of met de overneming van schulden aan de vooravond van het faillissement, een niet eerder bestaande mogelijkheid tot compensatie in het leven wordt geroepen.

Banken zijn dankzij hun spilpositie in het girale betalingsverkeer frequente verrekenaars. Door creditering van de betaling door een debiteur van de schuldenaar op diens bankrekening, maakt de bank zich tot debiteur van de schuldenaar. De bank kan haar schuld verrekenen met hetgeen zij van de rekeninghouder te vorderen heeft, maar niet vanaf het moment zij niet te goeder trouw is. Het girale betalingsverkeer zou de bank anders een uitzonderingspositie verschaffen, die niet met het stelsel van de faillissementswet is te verenigen, aldus de Hoge Raad in het arrest AMRO/THB (NJ 1989/449).

Art. 54 Fw verhindert niet dat de bank zich op verrekening beroept indien het een betaling betreft op een vordering die de schuldenaar stil aan de bank heeft verpand, aldus het arrest Mulder q.q./CLBN.

In het prejudiciële arrest Eurocommerce heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een bank zich na het peilmoment van art. 54 lid 1 Fw niet langer kan verhalen op in rekening-courant geboekte betalingen door derden op grond van het  ten behoeve van de bank gevestigde pandrecht op de vordering van de rekeninghouder ter zake van het rekeningsaldo.

Vraag 1: Goede trouw van de bank bij verrekening

Gaat het bij de goede trouw-maatstaf in art. 54 lid 1 Fw uitsluitend om (subjectief) weten, dan wel om (objectief) weten? Die vraag, die niet eerder door de Hoge Raad is beantwoord, speelde ook in Eurocommerce, maar is toen niet aan de Hoge Raad voorgelegd.

ING Bank heeft de onderhavige zaak aangegrepen om dat in samenspraak met de curator alsnog te doen. De behoefte aan duidelijkheid is door de beperking van de verrekeningsmogelijkheid in Eurocommerce toegenomen; niet alleen voor de banken, maar ook voor curatoren. Als de bank ontkent dat zij ten tijde van de verrekening wist dat de schuldenaar in een zodanige toestand verkeerde dat zijn faillissement was te verwachten, is die toestand  voor een curator moeilijker te bewijzen, dan wanneer de bank daarvan had behoren te weten. ING Bank stelde dat zij te goeder trouw was. Zij zag ten tijde van de verrekeningen nog overlevingskansen voor het bedrijf. Zij was daarom bereid om de financiering voort te zetten en mee te werken aan een reddingspoging. De curator bestreed dat die kansen er realiter waren.

De goede trouw-maatstaf & reddingspoging

De Hoge Raad overweegt dat moet worden aangesloten bij de maatstaf van art. 3:11 BW. Dat bepaalt dat goede trouw, vereist voor enig rechtsgevolg niet alleen ontbreekt indien de betrokkene de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden had behoren te kennen. Degene die bij de overneming van een schuld aan, of van een vordering op de latere gefailleerde/de boedel weet of behoort te weten dat de schuldenaar in een zodanige toestand verkeert dat diens faillissement dan wel surseance van betaling is te verwachten, handelt niet te goeder trouw in de zin van art. 54 lid 1 en 235 lid 1 Fw.

Daarbij dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. Tot die omstandigheden kan ook behoren dat een bank bereid is tot voortzetting van de financiering of bereid is mee te werken aan een reddingspoging door risicodragend kapitaal beschikbaar te houden, omdat zij nog overlevingskansen ziet voor de cliënt. Daarbij kan er in het algemeen van worden uitgegaan dat een bank die gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een reddingspoging (bij voortgezette of aanvullende financiering) een reële kans van slagen heeft, weet noch behoort te weten dat de schuldenaar in een zodanige toestand verkeert dat diens faillissement dan wel surseance van betaling is te verwachten. De enkele bereidheid tot voortzetting van de financiering dan wel medewerking aan een reddingspoging is daartoe onvoldoende. Anders dan ING Bank had bepleit is er geen grond om als specifieke norm of als uitgangspunt te aanvaarden dat steeds zolang een bank daartoe bereid is, die bank te goeder trouw handelt (rov. 3.1.3 – 3.1.7).

De Hoge Raad oordeelde hiermee anders dan de rechtbank, die was uitgegaan van de subjectieve maatstaf, en ook anders dan A-G Rank-Berenschot die meende dat de tegen dat oordeel gerichte klachten van de curator niet konden slagen.

Een juiste balans?

Wil men de banken ruim baan geven, of de positie van de concurrente schuldeisers versterken?
Die schuldeisers zijn volledig op de curator aangewezen. De curator heeft de wettelijke taak om handelingen van en met de failliet op rechtmatigheid te onderzoeken. Schuldeisers confronteren de curator achteraf met de verrekening en de curator moet vervolgens vaststellen wat er is gebeurd. Omgekeerd beschikken de banken over de middelen en digitale tools om de toestand van de kredietnemer ‘24/7’ te volgen en hebben zij op de curator een grote kennisvoorsprong. Dat pleit voor een versterking van zijn positie. De bewijslast zake van het ontbreken van de vereiste goede trouw, rust nog steeds op de curator. Maar een bank kan er niet mee volstaan dat zij geen kennis had van de deplorabele toestand van de schuldenaar/cliënt. Evenmin volstaat dat zij bereid was de cliënt verder te financieren of die financiering uit te breiden. De bank zal aannemelijk moeten maken dat zij gegronde redenen had om aan te nemen dat zo’n reddingspoging een reële kans van slagen had.

Vraag 2: Kruislings verrekening

De tweede vraag was of bank daags na de surseanceverlening zonder de door art. 228 lid 1 Fw vereiste medewerking van de bewindvoerders, positieve saldi op rekeningen van Flinter-vennootschappen kon overboeken naar rekeningen van Flinter-vennootschappen met een debetsaldo.

ING Bank stelde dat zij daartoe zonder meer gerechtigd was op grond van de compte joint– en mede-aansprakelijkheidsovereenkomst (CJMO). Zo’n overeenkomst is bij concernfinanciering gebruikelijk en komt er – heel kort samengevat –  op neer dat rekeningen binnen het concern met het oog op het bewerkstelligen van een optimaal liquiditeitenbeheer, rentevoordeel en verminderde externe kredietbehoefte worden geconsolideerd. Dat kan virtueel gebeuren of fysiek, door periodieke overboekingen en terugboekingen op basis van een in de overeenkomst aan de bank verleende volmacht. Deze salderingen  – ook wel cash sweep genoemd – worden door banken regelmatig uitgevoerd, mede in verband met accountingregels. Verder voorziet de CJMO in zekerheden voor de bank, waaronder een kruislings verrekeningsrecht, dat wil zeggen de contractuele bevoegdheid om creditsaldi van elk van de deelnemende rekeninghouders, te verrekenen met debetsaldi van andere rekeninghouders. Die deelnemers hebben zich in de CJMO jegens de bank voor elkaars schulden uit hoofde van debetsaldi hoofdelijk aansprakelijk verklaard.

Volgens de rechtbank kon ING Bank zich op art. 7 van de CJMO beroepen, waarin een kruislings verrekeningsrecht was opgenomen. De curator bestreed dit oordeel in cassatie op de grond dat ING Bank feitelijk haar bevoegdheid tot verrekening niet had uitgeoefend. ING Bank had namelijk, door de curator gevraagd om uitleg, zich in een brief ruim anderhalf jaar later beroepen op hoofdelijkheid en verklaard dat zij gebruik had gemaakt van haar volmacht, maar had geen verrekeningsverklaring uitgebracht (art. 6:127 lid 1 BW). Aldus was sprake van een al eerder aangekondigde cash sweep, zo stelde de curator. Hij kreeg daarin van de A-G gelijk. Maar de Hoge Raad is van oordeel dat tegen de achtergrond van art. 7 van de CJMO het oordeel van de rechtbank dat ING Bank haar verrekeningsbevoegdheid heeft uitgeoefend niet onbegrijpelijk is.

Vraag 3: Reikwijdte Mulder q.q./CLBN

De derde vraag stelt aan de orde of voor de verruimende uitzondering van Mulder q.q./CLBN is vereist dat de betaling door de derde wordt verricht op de bankrekening van de pandgever. In het onderhavige geval had de derde betalingen bestemd voor Flinter Chartering, betaald op de bankrekening van Flinter Shipping. De rechtbank oordeelde dat ING Bank de betaling mocht verrekenen. Naar het oordeel van de Hoge Raad ziet de uitzondering niet slechts op betaling op de bankrekening van de pandgever zelf. De rechtbank heeft echter miskend dat voor een rechtsgeldig beroep op verrekening ingeval betaling plaatsvindt op de bankrekening van een andere schuldenaar, vereist is dat het pandrecht (mede) tot zekerheid strekte voor de betaling van de schuld van die andere schuldenaar. Of dat het geval is, zal door de rechtbank na terugverwijzing moeten worden vastgesteld.

Ik dank Pier Beerda, advocaat van de curator voor zijn zeer waardevolle bijdrage en Bart van der Wiel en Anne Stortelder van Houthoff voor de onmisbare tegenspraak van de zijde van ING Bank .

Meer weten over cassatie?

Voert u een procedure in hoger beroep en verwacht u dat de zaak  bij de Hoge Raad zal komen? Dan is het slim om nu alvast advies in te winnen bij een cassatie-advocaat over uw kans van slagen als u uw zaak voorlegt aan de Hoge Raad.

Ekelmans Advocaten heeft een hoog aangeschreven cassatiepraktijk. De betrokkenheid van onze advocaten leidt geregeld tot belangwekkende arresten van de Hoge Raad.

Onze advocaten Cassatie en Expert Litigation zijn procesrechtelijke experts, die de grote lijnen inzichtelijk maken en in de finesses scherpte brengen.

We verzenden ook een nieuwsbrief Civiele Procespraktijk naar onze contacten. Interesse? Dan ontvangen we graag uw inschrijving.

Auteur

David de Knijff is al meer dan 20 jaar gespecialiseerd in civiele cassatiezaken. Hij heeft diverse complexe en voor de rechtsontwikkeling belangwekkende kwesties met succes bij de Hoge Raad verdedigd.

Webinar ‘De Hoge Raad besproken’ met David de Knijff: uitspraak Deliveroo

Webinar ‘De Hoge Raad besproken’ met David de Knijff: uitspraak Deliveroo 979 514 Ekelmans Advocaten
Webinar uitspraak Deliveroo
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

Op de dag van de uitspraak in de zaak FNV/Deliveroo op 24 maart besprak cassatie-advocaat David de Knijf de uitspraak van de hoge raad tijdens het webinar ‘De Hoge Raad besproken’ van AVDR. Bekijk via onderstaande link het webinar terug.

Uitspraak Hoge Raad 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443 
Conclusie A-G de Bock 17 juni 2022, ECLI:NL:PHR:2022:578 (FNV/Deliveroo)

Rechtbank Amsterdam 13 september 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:5029 (FNV/Uber)

Achtergrond

In 2018 besloot Deliveroo de arbeidsovereenkomsten niet meer te verlengen, maar de bezorgers via een zzp-constructie op basis van een opdrachtovereenkomst te laten werken. De vakbond FNV spande een rechtszaak aan tegen Deliveroo om zo een arbeidsovereenkomst af te dwingen voor de bezorgers. Zowel de kantonrechter als het hof hebben geoordeeld dat de Deliveroo-bezorgers werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Deliveroo stelde beroep in cassatie in tegen de uitspraak van het hof. Daarbij is ook aan de orde gesteld of FNV een collectieve actie kan instellen voor de maaltijdbezorgers. De AG is van mening dat het hof FNV terecht ontvankelijk heeft verklaard in de door haar ingestelde collectieve actie voor de maaltijdbezorgers. Weliswaar hebben de maaltijdbezorgers individuele contracten, maar de manier waarop het werk feitelijk wordt uitgevoerd is voor alle bezorgers hetzelfde. De rechtsverhouding tussen Deliveroo en haar bezorgers geldt volgens de AG dan ook als arbeidsovereenkomst.

De uitspraak

Inmiddels heeft de Hoge Raad geoordeeld: de maaltijdbezorgers van Deliveroo zijn werknemers. De uitspraak geeft handvatten bij de beoordeling van de vraag of een ‘werkende’ een opdrachtnemer (zzp’er) of werknemer is. Lees in deze blog welke lessen we kunnen trekken uit de Deliveroo-uitspraak.

Bekijk via onderstaand webinar de toelichting van David de Knijff en Erik Lutjens op deze uitspraak en luister naar de interessante vragen vanuit het publiek.

Webinar uitspraak Deliveroo

Meer weten over cassatie?

Voert u een procedure in hoger beroep en verwacht u dat de zaak  bij de Hoge Raad zal komen? Dan is het slim om nu alvast advies in te winnen bij een cassatie-advocaat over uw kans van slagen als u uw zaak voorlegt aan de Hoge Raad.

Ekelmans Advocaten heeft een hoog aangeschreven cassatiepraktijk. De betrokkenheid van onze advocaten leidt geregeld tot belangwekkende arresten van de Hoge Raad.

Onze advocaten Cassatie en Expert Litigation zijn procesrechtelijke experts, die de grote lijnen inzichtelijk maken en in de finesses scherpte brengen.

We verzenden ook een nieuwsbrief Civiele Procespraktijk naar onze contacten. Interesse? Dan ontvangen we graag uw inschrijving.

Auteur

David de Knijff is al meer dan 20 jaar gespecialiseerd in civiele cassatiezaken. Hij heeft diverse complexe en voor de rechtsontwikkeling belangwekkende kwesties met succes bij de Hoge Raad verdedigd.

Interview David de Knijff: De platformwerker. Schiet het recht te kort?

Interview David de Knijff: De platformwerker. Schiet het recht te kort? 595 440 Ekelmans Advocaten
mr.-David-de-Knijff-CO-02-2E3A1901-bijgesneden
Leestijd: 5 minuten
Lesedauer: 5 Minuten
Reading time: 5 minutes

Tijdens een eerder gegeven interview in de Koninklijke Schouwburg Den Haag gaat David de Knijff voor AVDR-TV in op de vraag: zijn platformwerkers zzp’ers of werknemers? Dit doet hij aan de hand van twee recente zaken van de Hoge Raad: het oordeel van de rechtbank Amsterdam over Uber-chauffeur en de conclusie van A-G de Bock in de zaak van FNV tegen Deliveroo. Komende vrijdag wordt de uitspraak verwacht in de zaak FNV/Deliveroo.

Conclusie A-G de Bock 17 juni 2022, ECLI:NL:PHR:2022:578 (FNV/Deliveroo)
Rechtbank Amsterdam 13 september 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:5029 (FNV/Uber)

Afgelopen vrijdag 16 december heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigd de positie van zzp’ers te willen verbeteren. Het kabinet zet in op drie lijnen:

  1. Een gelijker speelveld tussen contractvormen.
  2. Meer duidelijkheid over de vraag wanneer gewerkt wordt als werknemers dan wel als zelfstandige.
  3. De verbetering van handhaving op schijnzelfstandigheid.

In het interview met Wouter Kurpershoek en in onderstaande blog gaat David de Knijff in op punt 2, namelijk: materieel gezag, inbedding van het werk in de organisatie van de werkgever/opdrachtgever en zelfstandig ondernemerschap.

Bekijk hier het interview. 

De platformeconomie is een nieuw sociaal economisch fenomeen en heeft een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Naar schatting gaat het in Nederland om minimaal 34.000 werkenden. Op de zogenoemde transactieplatforms kunnen aanbieders van zaken, diensten of digitale producten in contact komen met afnemers, die via dat platform of daarbuiten met elkaar een overeenkomst sluiten. Deze platforms kunnen zich ook bemoeien met wat er op het platform gebeurt. De mate waarin dat gebeurt, loopt sterk uiteen. Sommige platforms zijn alleen een ‘elektronisch prikbord’ (Marktplaats), terwijl anderen bemiddelen (Booking.com) of zelfs gezag over de platformwerker uitoefenen (Deliveroo).

Platformwerkers: zzp’ers of werknemers?

Ondanks dat de platformeconomie een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt, bestaat er voor platforms nauwelijks regelgeving. Er bestaat geen wettelijke definitie van platformwerk. Of de platformwerker een zzp-er of werknemer is moet worden beoordeeld aan de hand van art. 7:610 BW: moet de werker in dienst van een andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid verrichten. Deze bepaling is heel breed, maar destijds niet geschreven met de platformeconomie voor ogen.

Het staat vast dat de platformwerker tegen beloning gedurende zekere tijd werkzaam is voor het platform. Maar doet hij dat ook in dienst van het platform? Is niet gewoon sprake van een overeenkomst(en) van opdracht (art. 7:400 BW) of vervoersovereenkomst(en) (Titel 2 Boek 8 BW)? De platformwerker doet klussen (bezorging of een taxirit). Hij bepaalt zelf wanneer hij is ingelogd en hij kan klussen weigeren. Of zijn deze vrijheden, door de sturende werking van de app, zodanig beperkt dat er sprake is van gezag? Het gezagscriterium is sterk casuïstisch en er is behoefte aan een eigentijdse uitleg door de rechter.

Drie verschillende benaderingen

Organisatorische inbedding
A-G de Bock heeft bepleit dat het gaat om de organisatorische inbedding in de organisatie van de werkverschaffer. Een platform als Deliveroo verleent een geïntegreerde dienst. Het omvat meer dan het via een algoritme bij elkaar brengen van vraag en aanbod naar arbeid. De bedrijfsvoering is gericht op het kiezen, bestellen en laten bezorgen van een maaltijd. De bezorger is daar een wezenlijk onderdeel van. En zo is de Uber-chauffeur dat van de bedrijfsvoering van Uber, dat toch meer een taxibedrijf is dan een technologiebedrijf.

Mate van zelfstandigheid van platformmedewerker
Een andere benadering is door te kijken naar de (mate van) zelfstandigheid van de platformwerker en naar ondernemers-achtige kenmerken. Deze benadering sluit aan bij de Europese rechtspraak (ondeer andere het FNV/Kiem-arrest) over de vraag of werk in dienstbetrekking te onderscheiden is van een zelfstandige opdrachtnemer.

  • Draagt de platformwerker ondernemingsrisico, inclusief de mogelijkheid om een hogere winst of rendement te realiseren?
  • Bepaalt hij zelf de prijs voor de dienst?
  • Betaalt de werkverschaffer op factuur van de werker?
  • Heeft hij meerdere opdrachtgevers of kan hij zelf die opdrachtgevers werven en een klantenkring opbouwen?
  • Verschilt het werk van de kern van de bedrijfsvoering van de opdrachtgever?
  • Heeft de werker onderhandelingsruimte ten opzichte van zijn opdrachtgever, bijvoorbeeld over arbeidsvoorwaarden?
  • Is de werker langere tijd exclusief werkzaam in dezelfde onderneming en heeft hij een eigen arbeidsongeschiktheidsverzekering en pensioenvoorziening?

Het antwoord op deze vragen zal voor de bezorgers van Deliveroo en de chauffeurs van Uber overwegend negatief zijn. Zij zijn geen zelfstandige ondernemers, vanwege het bedrijfsmodel van die platforms en de werking van de app.

Een meer generieke benadering
Het is niet werkbaar om per individuele platformwerker te beoordelen of sprake is van een werknemer of een zelfstandig ondernemer. En platformwerkers zijn het minst in staat zijn om naar de rechter te stappen. Daarom wordt ook wel gedacht aan een wettelijk vermoeden. Dit is in een ontwerp voor een Europese richtlijn al uitgewerkt. Op voorhand wordt aangenomen dat de contractuele verhouding tussen een digitaal arbeidsplatform en de platformwerker een arbeidsverhouding is, wanneer het platform zeggenschap heeft over de uitvoering van werk en een persoon die dit werk verricht via dat platform.

Van zeggenschap is sprake als aan twee van de vijf volgende voorwaarden is voldaan:

  • het niveau van de vergoeding of bovengrens is door het platform vastgesteld;
  • de werker is verplicht specifieke regels in acht te nemen over uiterlijk, gedrag of uitvoering van de dienst;
  • de werkverschaffer houdt toezicht op de uitvoering van het werk en  verifieert de kwaliteit van de resultaten van het werk, ook met behulp van elektronische middelen;
  • de werkschaffer beperkt de vrijheid om het werk te organiseren  – onder meer door sancties – met name de vrijheid om zelf arbeidstijd of perioden van afwezigheid te kiezen, om taken te aanvaarden of te weigeren of om gebruik te maken van onderaannemers of vervangers;
  • de werkverschaffer beperkt de mogelijkheid om een klantenbestand op te bouwen of werk voor derden uit te voeren.

Vervolgens is het aan de werkverschaffer om dit vermoeden te weerleggen door aannemelijk te maken dat sprake is van zelfstandige ondernemers. Maar dit is nog geen geldend recht. De Ontwerp-Richtlijn regelt niets over de driehoeksrelatie bezorger/chauffeur – platform – gebruiker.

In mijn optiek kunnen de criteria voor zeggenschap wel als gezichtspunt en als verduidelijking van het gezagscriterium worden gebruikt. Als je dat zou doen, dan is bij Deliveroo en ook bij Uber sprake van een arbeidsverhouding.

Uitspraak Hoge Raad:  Werken de maaltijdbezorgers van Deliveroo op basis van een arbeidsovereenkomst?

De maaltijdbezorgers van Deliveroo zijn werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst. Dat betekent dat de bezorgers de rechten hebben die bij zo’n overeenkomst horen. Dat adviseerde advocaat-generaal (AG) De Bock de Hoge Raad in haar conclusie op 17 juni 2022. De uitspraak van de Hoge Raad is op vrijdag 24 maart a.s.

Vrijdag 24 maart 2023 van 16.00 tot 17.00 uur bespreken David de Knijff en Erik Lutjens deze uitspraak. Via deze link kun je je nog inschrijven voor dit webinar.

Mocht de uitspraak van de Hoge Raad onverwacht worden uitgesteld dan wordt de datum van het webinar verplaatst.

Auteur

Beslag: tegen wie procederen?

Beslag: tegen wie procederen? 2560 1707 Ekelmans Advocaten
Beslag procederen tegen wie
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

Als een merkenrecht verkocht wordt terwijl er conservatoir beslag op ligt, tegen wie moet de beslaglegger dan procederen? De Hoge Raad is hier duidelijk over: de beslaglegger moet een procedure starten tegen de beslagene. De derde aan wie het merk na de beslaglegging is overgedragen, mag hij óók in die procedure betrekken (via art. 118 Rv).

HR 11 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:164

Bedrijf A legt conservatoir leveringsbeslag op een merk, waarvan Upstream rechthebbende is. Upstream draagt het merk tóch over aan Bedrijf B. Bedrijf A vordert dat Upstream wordt veroordeeld het merk aan háár over te dragen. Het hof wijst die vordering af, omdat Upstream daar niet meer over kan beschikken.

De Hoge Raad vernietigt: een beslaglegger hoeft zich niets aan te trekken van een overdracht van een merkenrecht, waarop hij al éérder conservatoir beslag had gelegd (art. 453a lid 1 Rv.). Daarvoor moet hij het beslag wel vervolgen. Dit betekent dat hij tijdig een eis in de hoofdzaak instelt (art. 700 lid 3 Rv).

De Hoge Raad geeft twee regels voor die procedure.

1.Tegen wie moet worden geprocedeerd?

In het algemeen wordt de eis in de hoofdzaak ingesteld om vast te stellen of de claim van de beslaglegger terecht is. Daarom moet de hoofdzaak worden ingesteld tegen de schuldenaar op wiens goed beslag is gelegd. Dat wordt niet anders, als het beslagen goed is overgedragen aan een derde.

Wél kan de beslaglegger ervoor kiezen de derde-verkrijger in de hoofdzaak te betrekken (via art. 118 Rv). Als dat niet gebeurt, kan de derde-verkrijger zich ook zelf voegen of tussenkomen. Langs beide wegen wordt bereikt dat in één procedure wordt beslist of de beslaglegger of de derde-verkrijger recht heeft op levering (art. 3:298 BW), en of deze derde aanspraak maakt op derdenbescherming (art. 453a lid 2 Rv). Verder staat voor de derde-verkrijger de weg van een kort geding open en, indien hij niet in de procedure in de hoofdzaak betrokken is, derdenverzet (art. 376 Rv).

2. De beslagen schuldenaar gaat failliet… en dan?

In 2015 (HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3299, rov. 3.5.7.) oordeelde de Hoge Raad dat, als een rechtspersoon ophoudt te bestaan terwijl de hoofdzaak aanhangig is, de beslaglegger de procedure dient voort te zetten tegen de verkrijger van het beslagen goed. Daarop komt de Hoge Raad nu terug: ook al hield Upstream als gevolg van een faillissement tijdens de procedure op te bestaan, toch kon de procedure tegen haar worden voortgezet.

Auteur

Interview David de Knijff: liegen tegen de rechter

Interview David de Knijff: liegen tegen de rechter 800 600 Ekelmans Advocaten
mr.-David-de-Knijff-liegen tegen de rechter
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

Tijdens een interview in het concertgebouw licht David de Knijff voor AVDR-TV een zaak toe waarin de rechtbank een vordering van een partij afwijst, omdat deze de rechter niet volledig en naar waarheid heeft voorgelicht.

Na een brand in een bedrijfsloods weigert de verzekeraar uit te keren. In de loods was twee maanden voor de brand een hennepkwekerij opgerold door de politie. De eigenaar stelt de verzekeringsagent aansprakelijk. Tijdens de procedure bij de rechtbank blijkt dat de eigenaar zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij heeft verzwegen. De zaak neemt nu een andere wending…

Er is sprake van een ernstige schending van art. 21 Rv, dat bepaalt dat partijen de rechter volledig en naar waarheid voorlichten. Op die grond wijst de rechtbank de vordering af. Zowel het Hof als de Hoge Raad gaan mee in het oordeel van de rechtbank.

Art. 21 Rv. werd sinds de invoering in 2002 lange tijd als een tandeloze tijger gezien. Dit arrest maakt echter duidelijk dat wanneer de waarheidsplicht niet wordt nageleefd, de rechter daaruit de gevolgtrekking mag maken die hij geraden acht.

In een interview met Wouter Kurpershoek belicht David de Knijff het bijzondere van dit arrest.

Bekijk hier het interview

Video - Liegen tegen de rechter

Contact

Interview David de Knijff: is Booking een platform of een reisbureau?

Interview David de Knijff: is Booking een platform of een reisbureau? 1200 628 Ekelmans Advocaten
David de Knijff AVDR
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

Tijdens een interview in het concertgebouw legt David de Knijff voor AVDR-TV uit of Booking wordt gezien als online reisagent die bemiddelt bij het tot stand komen van reisovereenkomsten óf als IT-bedrijf dat een online reserveringsplatform ter beschikking stelt.

De vraag of Booking.com een reisbureau is, houdt rechters al een tijdje bezig. Aanleiding is de weigering van Booking om pensioenpremie te betalen aan het pensioenfonds voor de reisbranche.

In april 2021 heeft De Hoge Raad geoordeeld dat de Booking gezien moet worden als een reisagent. De zaak is voor verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof in Den Haag. Daar zal verder moeten worden beoordeeld of Booking zich moet aansluiten bij het pensioenfonds.

Tijdens een 15 minuten durend interview met Wouter Kurpershoek licht David de Knijff voor AVDR-TV toe hoe de Hoge Raad tot zijn besluit is gekomen.

Bekijk hier het interview

Video - Interview Platform of reisbureau

Contact

De Staat van de Rechtspraak

De Staat van de Rechtspraak 2560 1707 Ekelmans Advocaten
De Staat van de Rechtspraak
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

De uitgave ‘De Staat van de Rechtspraak’ van de Nederlandse Vereniging voor Procesrecht (NVvP) bevat een neerslag van de najaarsvergadering van de NVvP.

Als Inleiders van deze bijeenkomst traden op:

  • mr. D.M. de Knijff, advocaat bij Ekelmans & Meijer te Den Haag en voormalig Deken in het arrondissement Den Haag;
  • prof. mr. M. Kuijer, plv. lid van de Venetië Commissie van de Raad van Europa en bijzonder hoogleraar Rechten van de Mens aan de Universiteit van Amsterdam;
  • prof. mr. R.J.B. Schutgens, hoogleraar Algemene rechtswetenschap aan de Radboud Universiteit en voormalig voorzitter van het Nijmeegse Onderzoekcentrum voor Staat en Recht.

De inleiding van David de Knijff vindt u hier: Waartoe advocaten op aarde zijn. Is het procesmonopolie rijp voor afschaffing?

Auteur

Ekelmans & Meijer in Jaargids Advocatuur van het FD

Ekelmans & Meijer in Jaargids Advocatuur van het FD 1920 2560 Ekelmans Advocaten
De Jurist 2021
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute
Expertise:

Afgelopen weekend verscheen de Jaargids Advocatuur als speciale bijlage bij het FD. De Jaargids slaat een brug tussen juristen en ondernemers met een keur aan artikelen, analyses, kantoorprofielen en 19 dubbelinterviews tussen juridische adviseurs en hun cliënten.

Zo wordt op pagina 31 Ekelmans & Meijer-partner David de Knijff geïnterviewd samen met zijn cliënt Paul Schepel, advocaat bij JPR Advocaten.

In de Jaargids vindt u bovendien op pagina 65 een presentatie van ons kantoor. De Jaargids is een uitgave van www.dejurist.com. De Jurist is een digitale uitgave van FD Mediagroep voor lezers die zich met zakelijk juridische vraagstukken bezighouden.

Contact

Uitspraak Hoge Raad: Booking.com is een reisagent

Uitspraak Hoge Raad: Booking.com is een reisagent 2560 1707 Ekelmans Advocaten
casus booking
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

Booking.com moet zich mogelijk alsnog aansluiten bij het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Reisbranche. Volgens de Hoge Raad bemiddelt Booking.com bij het tot stand komen van reisovereenkomsten. Zij is daarmee een reisagent.

David de Knijff en Marieke van der Keur hebben deze visie namens het pensioenfonds bij de Hoge Raad verdedigd. En met succes.

Booking.com heeft zich nooit aangesloten bij het pensioenfonds voor de reisbranche en premies afgedragen. Het bedrijf ziet zichzelf als een ‘onlinereserveringsplatform’ en niet als een reisagent.
De Hoge Raad oordeelt echter anders en verwijst de zaak voor verdere behandeling naar het gerechtshof in Den Haag. Daar zal verder moeten worden beoordeeld of Booking zich moet aansluiten bij het pensioenfonds.

Zie voor meer informatie het persbericht van de Hoge Raad.

Contact

We gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo soepel mogelijk draait. Als je doorgaat met het gebruiken van de website, gaan we ervan uit dat je ermee instemt.