Rijpkema

Interpolis schiet niet tekort bij uitvoering rechtsbijstandsverzekering

Interpolis schiet niet tekort bij uitvoering rechtsbijstandsverzekering 1500 1000 Ekelmans Advocaten
woningbezitter wil rechtsbijstand
Leestijd: 3 minuten
Lesedauer: 3 Minuten
Reading time: 3 minutes
Expertise:

Een woningbezitter wil bij een geschil met zijn aannemer gebruikmaken van de rechtsbijstandsverzekering van verzekeraar Interpolis. Interpolis ziet echter geen kans van slagen in de zaak en wil geen rechtsbijstand verlenen. De man stapt naar het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid), maar haalt daar bakzeil.

Frederike Rijpkema licht de zaak toe.

Wat is er gebeurd?

Het geschil heeft te maken de verbouwing van het huis van de verzekerde. Volgens de woningbezitter heeft de aannemer voorafgaand aan de werkzaamheden geen constructieberekening laten zien met betrekking tot het verwijderen van een draagbalk. Daarnaast is hij niet tevreden over de manier waarop de werkzaamheden zijn uitgevoerd. Hij vraagt Interpolis om rechtsbijstand, maar die ziet geen redelijke kans van slagen om de aannemer aan te spreken. Volgens Interpolis moet de woningbezitter voldoende kunnen onderbouwen dat er gebreken zijn. De woningbezitter dient een klacht in bij de interne geschillenregeling van Interpolis en neemt intussen zelf contact op met de aannemer om het geschil op te lossen.

De verzekerde stapt naar Kifid

Volgens de woningbezitter is Interpolis tekortgeschoten in de uitvoering van de rechtsbijstand. De behandeling van de zaak is stilgelegd in afwachting van de uitkomst van de geschillenregeling. Hierdoor moest de man zelf contact opnemen met de aannemer, waardoor hij extra kosten maakte. Volgens de man heeft Interpolis hem  geadviseerd om er zelf met de aannemer uit te komen. De partijen komen er onderling niet uit en de man stapt naar Kifid (Klachteninstituut Financiële Dienstverlening).

Kifid: Interpolis adviseerde verzekerde niét om het met de aannemer zelf op te lossen

“Het staat vast dat tussen de verzekerde en de behandelaar een verschil van mening is ontstaan over het advies van de verzekeraar over de haalbaarheid van de zaak. Interpolis heeft de gebruikelijke geschillenregeling aangeboden en de woningbezitter heeft meegedeeld daarvan gebruik te maken. De behandeling van de zaak is in afwachting van een second opinion aangehouden. Uiteindelijk heeft de second opinion niet plaatsgevonden, omdat de man het geschil met de aannemer zelf heeft opgelost. Hij geeft aan dat hij dit heeft gedaan op advies van de uitvoerder. De commissie kan echter uit de stukken niet afleiden dat Interpolis hem het advies heeft gegeven om de aannemer te benaderen om tot een oplossing te komen, daarnaast kan de man deze stelling niet verder onderbouwen”, aldus de geschillencommissie. De geschillencommissie onderkent dat de reactie van Interpolis richting de man door drukte langer heeft geduurd dan normaal. Dit betekent  nog niet dat Interpolis verplicht is de gestelde schade te vergoeden. Overigens was de woningbezitter al met de aannemer tot een oplossing gekomen. De beslissing om contact op te nemen met de aannemer moet dan ook los worden gezien van het feit dat Interpolis een langere termijn hanteerde om te reageren.

“Hoewel de commissie begrijpt dat de consument een snelle oplossing wenste, kan de keuze om de aannemer zonder overleg met de uitvoerder te benaderen en de daardoor gemaakte extra kosten niet worden afgewenteld op de uitvoerder”, zo stelt de geschillencommissie. Ze komt dan ook tot de slotsom dat de uitvoerder niet toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de rechtsbijstand. De uitspraak is bindend.

Redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot

Hoewel de commissie dit niet expliciet heeft benoemd dient het handelen van de rechtsbijstandsverlener te worden getoetst aan de maatstaf ‘redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot’. Dat  de verzekeraar een langere reactietermijn hanteerde dan gebruikelijk maakt volgens de commissie nog niet dat hij daarmee tekort is geschoten. Deze situatie  leidde namelijk niet tot de hogere kosten voor de woningbezitter. Volgens de commissie heeft dat namelijk te maken met het feit dat hij zonder overleg met de verzekeraar op eigen houtje (ongunstige) afspraken heeft gemaakt met de aannemer. Deze hogere kosten kunnen niet worden afgewenteld op de rechtsbijstandsverlener. De zaak was misschien anders afgelopen als de woningbezitter kon aantonen dat de verzekeraar hem had geadviseerd om er onderling met aannemer uit te komen. De commissie was dan mogelijk tot de conclusie gekomen dat de verzekeraar zelf de regie had moeten nemen om zo gunstig mogelijke afspraken te maken met de aannemer.

Deze bijdrage van advocaat Frederike Rijpkema verscheen eerder (in gewijzigde vorm) op AMweb.

Meer weten over verzekeringsrecht?

U acteert in een snel veranderende wereld. Onze verzekeringsspecialisten kennen de details van uw markt. Uw werkterrein laat zich niet in één activiteit of in één juridisch deelgebied vangen. Daarom staan advocaten met verschillende aandachtsgebieden klaar om u te adviseren.

Ons team Verzekering behartigt de belangen van grote en gespecialiseerde verzekeraars en hun verzekerden. Wij houden ons bezig met aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht in de breedste zin van het woord en werken voor zorgverzekeraars, schadeverzekeraars en levensverzekeraars.

Auteur

Frederike Rijpkema behandelt als advocaat uiteenlopende verzekeringsrechtelijke kwesties. Zo houdt zij zich bezig met aansprakelijkheidszaken, dekkingsgeschillen en beroepsaansprakelijkheidszaken voor verzekeraars.

Beursbengel: Uitspraken GFD rond een woonhuisverzekering en een rechtsbijstandverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD rond een woonhuisverzekering en een rechtsbijstandverzekering 2500 1667 Ekelmans Advocaten
EKELMANS-Beursbengels-06
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2022 / nr. 914 bespreekt Frederike Rijpkema twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening rond een woonhuisverzekering en een rechtsbijstandverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2022-0258, d.d. 29 maart 2022

Waterschade gedekt onder de woonhuisverzekering?

De consument heeft op 26 april 2021 een beroep gedaan op zijn woonhuisverzekering in verband met waterschade. Op het schadeformulier heeft de consument aangegeven: ‘De wasmachine is gaan lekken op de zolderetage door een losse slang. De kamer daaronder heeft hierdoor flinke schade opgelopen’.

De schade-expert, ingeschakeld door de gevolmachtigde van de verzekeraar, komt tot de conclusie dat de lekkage is veroorzaakt doordat de slang van de wasmachine niet vast genoeg was bevestigd aan de wasmachinekraan. In verband met Covid-19 heeft de schade-expert de consument niet bezocht, maar heeft hij de schade beoordeeld op basis van foto’s en de schade telefonisch met verzekerde besproken.

De gevolmachtigde heeft de schadeclaim afgewezen (onder meer), omdat geen sprake is van een defecte aan- of afvoerleiding, terwijl dit op basis van de polis wel vereist is. De consument vordert dekking onder zijn verzekering en vergoeding van 2.464 euro, alsmede wettelijke rente over dit bedrag. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft de consument aangevoerd dat de schade-expert niet naar de slang en de verbinding heeft gekeken. Er kan volgens de consument wel sprake zijn van een beschadiging of een oneffenheid aan de aansluitingspunten van de slang, die bijvoorbeeld zijn ontstaan tijdens de verhuizing.

De commissie schetst het beoordelingskader. Als uitgangspunt geldt dat de consument die naar aanleiding van een schade een uitkering van de verzekeraar vordert, op grond van 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, degene is die moet stellen en bij gemotiveerde betwisting door de verzekeraar, moet bewijzen dat de schade is veroorzaakt door een gebeurtenis waarvoor de verzekering dekking biedt.

Volgens de commissie is in de voorwaarden opgenomen dat gedekt is: water of stoom uit defecte leidingen en installaties. De commissie komt tot het oordeel dat de consument niet heeft aangetoond dat sprake is van een defecte aan- of afvoerleiding. De stelling van de consument, dat er een beschadiging of een oneffenheid bij de aansluitingspunten van de slang kan hebben gezeten, komt niet overeen met hetgeen is ingevuld op het schadeformulier. De consument heeft daarin namelijk zelf aangegeven dat de wasmachine is gaan lekken door een losse slang. Daarnaast blijkt ook uit het rapport van de expert dat de lekkage is veroorzaakt doordat de slang van de wasmachine niet vast genoeg was bevestigd aan de wasmachinekraan. De consument heeft dan ook onvoldoende aangetoond dat sprake is van een defecte aan- of afvoerleiding. De commissie oordeelt dat de gevolmachtigde in dit geval terecht dekking mocht weigeren. De klacht van de consument is ongegrond.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2022-0248, d.d. 1 april 2022

Is een (dreigend) geschil met ex-echtgenoot gedekt onder de rechtsbijstandverzekering?

De consument heeft op 21 november 2021 een beroep gedaan op haar rechtsbijstandverzekering ten aanzien van het volgende. De ex-echtgenoot van de consument zal per 1 januari 2022 ouderdomspensioen ontvangen en hij dient daarvan een deel aan de consument af te staan. De consument verwacht dat de ex-echtgenoot dit zal weigeren en wenst daarom juridische bijstand.

De uitvoerder van de verzekeraar heeft het verzoek om rechtsbijstand afgewezen, omdat geschillen die te maken hebben met scheiden of uit elkaar gaan en de gevolgen daarvan, onder de rechtsbijstandverzekering niet gedekt zijn.

Volgens de consument gaat het geschil enkel over het opeisen van een reeds vastgesteld maandelijks bedrag aan pensioen. Dreigende conflicten over pensioenaanspraken zijn volgens de consument onder de polis verzekerd. Het gaat volgens de consument niet om verdeling van vermogen bij echtscheiding, zoals door de uitvoerder is gesteld. Daarnaast vindt de consument het ongelofelijk dat de uitvoerder op grond van de voorwaarden elke rechtshulp van gescheiden verzekerden afwijst door te stellen dat het geschil niet was ontstaan als de verzekerde niet was gescheiden.

De commissie overweegt dat in artikel 6 van de polisvoorwaarden staat dat geschillen die te maken hebben met scheiden of uit elkaar gaan niet verzekerd zijn. Dit geldt eveneens voor geschillen die hieruit voort zijn gekomen. Daarnaast zijn ook geschillen die te maken hebben met de verdeling van vermogen niet verzekerd. Volgens de commissie is daarom van belang om vast te stellen of het geschil met de ex-echtgenoot voort is gekomen uit de echtscheiding en/of het geschil te maken heeft met verdeling van het vermogen.

Naar het oordeel van de commissie is het (dreigende) geschil met de ex-echtgenoot over de afdracht van het aan de consument toekomende pensioendeel een geschil dat is voortgekomen uit de echtscheiding. Als de consument en haar ex-echtgenoot niet waren gescheiden, was deze situatie niet ontstaan. Daarnaast overweegt de commissie dat het een verzekeraar vrij staat om de grenzen van de dekking te bepalen in de door hem opgestelde polisvoorwaarden.

De commissie komt tot het oordeel dat de uitvoerder terecht dekking heeft geweigerd. De commissie wijst derhalve de vordering van de consument af.

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD rond een pakketverzekering en verwarring rond een verzekeringsbepaling

Beursbengel: Uitspraken GFD rond een pakketverzekering en verwarring rond een verzekeringsbepaling 2500 1667 Ekelmans Advocaten
EKELMANS-Beursbengels-01
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2022 / nr. 913 bespreekt Frederike Rijpkema twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening rond een pakketverzekering en een doorlopende reis- en annuleringsverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2022-0167, d.d. 2 maart 2022

Zorgplicht geschonden door niet te waarschuwen dat woning niet is meeverzekerd op rechtsbijstandverzekering?

De consument heeft via de website van een tussenpersoon een pakketverzekering aangevraagd, op basis van ‘execution only’. Het pakket bestond uit een opstalverzekering voor zijn woning en een rechtsbijstandverzekering. De consument kreeg vervolgens een geschil over zijn hypotheeklening. Hiervoor kon de consument geen beroep doen op zijn rechtsbijstandverzekering, omdat dit geschil niet onder de dekking van de rechtsbijstandverzekering viel.

De consument stelt zich op het standpunt dat de tussenpersoon had moeten waarschuwen voor het risico dat hij liep omdat de rechtsbijstandverzekering niet was uitgebreid met ‘eigen woning’, terwijl de tussenpersoon wist dat de consument een eigen woning had en dus belang had bij dekking ten aanzien van de woning.

De commissie komt tot het oordeel dat de tussenpersoon alleen heeft bemiddeld bij het afsluiten van de verzekeringen, de zogenaamde ‘execution only’. Dit betekent dat de consument de verzekeringen heeft afgesloten zonder advies van de tussenpersoon. Het lag daarom op de weg van de consument zich voldoende te verdiepen in de door hem af te sluiten verzekeringen. De tussenpersoon hoefde de consument niet te waarschuwen voor het ontbreken van de dekking voor de eigen woning, ook al wist de tussenpersoon dat de consument een eigen woning had. Van een zorgplichtschending aan de zijde van de tussenpersoon is dan ook geen sprake. De consument heeft zich ook het standpunt gesteld dat de tussenpersoon heeft verzuimd een rechtsbijstandverzekering voor hem af te sluiten met uitbreiding eigen woning, terwijl de consument dit wel in zijn aanvraag zou hebben aangegeven. Dit zou blijken uit een door de consument overgelegde schermafbeelding van het aanvraagformulier. De tussenpersoon heeft de stelling van de consument gemotiveerd betwist. Volgens de tussenpersoon is het overgelegde aanvraagformulier geen definitief ingediend aanvraagformulier, maar een scherm dat je ziet voordat de aanvraag daadwerkelijk wordt ingediend. Nadat de schermafbeelding is gemaakt, is het formulier door de consument nog aangepast, aldus de tussenpersoon. Dit blijkt namelijk uit diverse verschillen op het aanvraagformulier en het definitieve polisblad. Vanwege de gemotiveerde betwisting van de tussenpersoon, is het aan de consument om nader bewijs te leveren dat hij wel een uitbreiding met eigen woning heeft aangevraagd. De consument is daarin niet geslaagd.
Daar komt nog bij dat het aan de consument was om op het polisblad te controleren of de rechtsbijstandverzekering aansloot bij zijn wensen. Dit geldt temeer, omdat de tussenpersoon enkel een bemiddelende rol bij de totstandkoming van de overeenkomst had. De commissie komt tot het oordeel dat de klacht van de consument ongegrond is en dat zijn vordering wordt afgewezen.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2022-0122, d.d. 16 februari 2022

Is overlijden eigenaresse reisbureau gedekte gebeurtenis?

De consument heeft bij de verzekeraar een doorlopende reis- en annuleringsverzekering afgesloten. Op 8 september 2019 boekt de consument bij een reisbureau een rondreis door Zuid-Afrika. De consument heeft aan het reisbureau een aanbetaling van 3.449,31 euro gedaan. Op enig moment overlijdt de eigenaresse van het reisbureau. De consument doet een beroep op de verzekeraar voor vergoeding van de aanbetaalde reissom. Hij beroept zich daarbij op de bepaling waarin een limitatieve opsomming van gedekte gebeurtenissen is opgenomen, waarin onder andere staat dat annulering gedekt is als de persoon in het buitenland bij wie de consument zou overnachten is overleden. De verzekeraar wijst de claim, onder verwijzing naar zijn polisvoorwaarden, af.

Gezien het voorgaande komt het volgens de commissie aan op de uitleg van voornoemde bepaling en op de vraag of het overlijden van de eigenaresse van het reisbureau hieronder valt.

De commissie overweegt dat een verzekeringsbepaling duidelijk en begrijpelijk moet zijn opgesteld en dat bij twijfel over de betekenis van een beding de voor de consument meest gunstige uitleg vóórgaat. Deze zogenoemde contra proferentem-regel is neergelegd in artikel 6:238 lid 2 BW.

Volgens de commissie gaat het om de vraag of uit de polisbepaling duidelijk blijkt dat het gaat om een limitatieve opsomming van gebeurtenissen. Volgens de commissie is voor de bepaling slechts één lezing mogelijk, zodat sprake is van een duidelijk beding, namelijk dat sprake is van een limitatieve opsomming. De commissie komt derhalve niet toe aan de contra proferentem-regel.

Vervolgens is het de vraag of er sprake is van een gedekte gebeurtenis . Volgens de commissie is de situatie van de consument niet gelijk aan de in de bepaling genoemde verzekerde gebeurtenis. In de bepaling staat namelijk dat het moet gaan om het overlijden van een persoon in het buitenland bij wie een verzekerde zou overnachten. Het staat vast dat de consument niet bij de eigenaresse van het reisbureau zou overnachten, maar bij een door haar geregelde accommodatie. Dit brengt mee dat voor de schade van de consument, bestaande uit de gedane aanbetaling, als gevolg van het overlijden van de eigenaresse van het reisbureau, geen dekking bestaat.

De commissie komt tot de slotsom dat de verzekeraar de claim van de consument mocht afwijzen en dat de vordering van de consument wordt afgewezen.

Auteur

Aansprakelijkheid in sport en spel: hoe zat het ook al weer?

Aansprakelijkheid in sport en spel: hoe zat het ook al weer? 671 434 Ekelmans Advocaten
Aansprakelijkheid sport
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

In de eerste Beursbengel van 2022 bespreekt Frederike Rijpkema de regels die gehanteerd worden door de Hoge Raad omtrent de aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties.

Afgelopen zomer heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in de langlopende zaak van de Groningse voetballer Trienko Smit. De voetballer raakte zodanig ernstig gewond na een sliding van een tegenspeler in een amateurvoetbalwedstrijd, dat zijn onderbeen moest worden geamputeerd. De voetballer hoopte na zestien jaar nog steeds op financiële compensatie, maar de Hoge Raad bekrachtigde de uitspraak van het hof: de sliding valt binnen de kaders van het normale voetbalspel en kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt.

Hoewel bovenstaand oordeel wellicht doet verbazen, past het wel binnen de reeds bestaande rechtspraak van de Hoge Raad. De  algemene lijn die daaruit valt te ontwaren is dat hoge eisen worden gesteld voordat aansprakelijkheid in een sport- en spelsituatie wordt  aangenomen. Het lukt een benadeelde zelden om aan die hoge eisen te voldoen. Hoe komt dat?

In de eerste Beursbengel van 2022 lichten Frederike Rijpkema en Nynke Borman toe wat de regels zijn omtrent de aansprakelijkheid in sport- en spelsituaties.

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD rond een rechtsbijstand- en een reis- en annuleringsverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD rond een rechtsbijstand- en een reis- en annuleringsverzekering 2500 1667 Ekelmans Advocaten
EKELMANS-Beursbengels-01
Leestijd: 5 minuten
Lesedauer: 5 Minuten
Reading time: 5 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2021 / nr. 911 bespreekt Frederike Rijpkema twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening rond een rechtsbijstand- en reis- en annuleringsverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2021-0985 d.d. 30 november 2021

Uitvoerder rechtsbijstandverzekering tekortgeschoten?

De consument heeft een rechtsbijstandverzekering afgesloten bij de verzekeraar. De consument heeft op 5 april 2019 een beroep gedaan op zijn verzekering in verband met een geschil met zijn keukenleverancier. De verzekeraar heeft de uitvoering van de rechtsbijstand uitbesteed aan een uitvoerder. Het geschil tussen de consument en de keukenleverancier leidde tot een procedure bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft bij vonnis gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst toegewezen en de keukenleverancier veroordeeld om aan de consument een bedrag van 500 euro (terug) te betalen. De door consument gevorderde verklaring van recht dat de tussen partijen bestaande overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden dan wel de vordering de overeenkomst gerechtelijke te ontbinden, zijn door de kantonrechter afgewezen.

De consument heeft bij de uitvoerder een klacht ingediend over de uitvoering van de rechtsbijstand. De uitvoerder heeft de klacht ongegrond verklaard. Door de consument is vervolgens bij Kifid een klacht ingediend, zowel over de uitvoerder als de verzekeraar. De consument vordert 10.732 euro aan schadevergoeding. Ter onderbouwing daarvan heeft de consument aangevoerd dat hij gedurende de verleende rechtsbijstand verkeerd is begeleid door de uitvoerder. Uit het vonnis van de kantonrechter zou blijken dat de uitvoerder heeft nagelaten bewijs aan te leveren van de gebreken ten aanzien van de levering van de keuken. De uitvoerder had volgens de consument om foto’s van de gebreken moeten vragen en het bewijsmateriaal moeten toevoegen bij het inroepen van de buitengerechtelijke ontbinding en niet pas bij de dagvaarding. Als de uitvoerder het bewijs eerder zou hebben aangeleverd, zou de kantonrenrechter de vordering tot ontbinding hebben toegewezen. Volgens de consument zijn de uitvoerder en de verzekeraar hiervoor gezamenlijk verantwoordelijk.

Volgens de commissie is de verzekeraar niet betrokken geweest bij de uitvoering van de rechtsbijstand. De commissie komt daarom niet toe aan de beoordeling van de vraag of de verzekeraar tekort is geschoten in de uitvoering van de rechtsbijstand. Ten aanzien van de klacht jegens de uitvoerder overweegt de commissie het volgende. Uit het vonnis van de kantonrechter volgt dat de aanwezige tekortkomingen onvoldoende ernstig zijn om een ontbinding van de koopovereenkomst te rechtvaardigen. De consument is door de uitvoerder ook per e-mail gewezen op het vereiste dat de aard van het gebrek de ontbinding van de koopovereenkomst moet rechtvaardigen. Een gebrek aan bewijs heeft geleid tot afwijzing van de vorderingen. Niet valt uit het vonnis af te leiden dat dit anders zou zijn geweest als in een eerder stadium bewijs zou zijn aangeleverd. De commissie overweegt derhalve dat de uitvoerder niet is tekortgeschoten in de uitvoering van de rechtsbijstand en wijst de vorderingen van de consument af.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2021-0985 d.d. 17 november 2021

Verzekerde ‘not fit to fly’ verklaard.

De consumenten hebben bij de gevolmachtigde van een zorgverzekeraar een zorgverzekering afgesloten. Daarnaast hebben de consumenten bij dezelfde tussenpersoon, optredend als gevolmachtigde van een andere verzekeraar, een reis- en annuleringsverzekering afgesloten. Deze laatste verzekering ziet op vergoeding van onverwachte, spoedeisende medische kosten tijdens een vakantie in het buitenland, voor zover deze niet vanuit de zorgverzekering vergoed worden. Artikel 19 en Clausule II van de reis- en annuleringsverzekeringsvoorwaarden bepalen de dekkingsperiode. Deze bepalingen luiden als volgt:

‘Artikel 19 Dekkingsperiode

Binnen de geldigheidsduur van de verzekering vangt de dekkingsperiode telkens aan zodra verzekerde en/of zijn bagage de woning of het verblijf verlatenen eindigt zodra verzekerde en/of zijn bagage hierin weer terugkeren. De dekkingsperiode eindigt bovendien direct na een aaneengesloten periode van reizen en/of verblijf van 60 dagen. Verzekerde moet binnen deze termijn zijn teruggekeerd in zijn woning/verblijf in Nederland. Van deze termijn wordt uitsluitend afgeweken doordat het openbaar vervoer waarmee verzekerde reist vertraging krijgt of doordat er iets gebeurt waartegen men verzekerd is; in dat geval blijft de dekking automatisch geldig tot de eerst mogelijke terugkeer van verzekerde.

Bijzondere Clausules

Indien uit de invulling van de polis blijkt dat hiervoor dekking is verleend, is/zijn de volgende clausule(s) van toepassing. (…)

Clausule II 180 dagen

In tegenstelling tot hetgeen vermeld wordt in de Algemene Bepalingen eindigt de dekkingsperiode van de verzekering na een aaneengesloten periode van reizen en/of verblijf van 180 dagen.’

Op 17 mei 2017 zijn de consumenten naar Thailand afgereisd. De echtgenoot is tijdens zijn verblijf aldaar ziek geworden. Zijn artsen hebben hem ‘not fit to fly’ verklaard en hij verblijft daarom nog steeds in Thailand. In de zomer van 2020 heeft de gevolmachtigde de reisverzekering beëindigd op grond van artikel 19 van de voorwaarden, omdat de consumenten langer dan 180 dagen in het buitenland verbleven.

De consumenten menen dat de verzekering ten onrechte is beëindigd, omdat sprake is van een overmachtssituatie vanwege de ‘not fit to fly’-verklaring van de artsen. De consumenten beroepen zich in dat kader op artikel 19 van de voorwaarden. Daarin is bepaald dat de dekking geldig blijft tot de eerst mogelijke terugkeer van verzekerde als er iets gebeurt waartegen men verzekerd is. De echtgenote heeft veelvuldig contact gehad met de alarmcentrale van de gevolmachtigde over de ziekte(kosten) van de echtgenoot. Zij ging ervan uit dat zij hiermee zowel de zorgverzekeraar als de verzekeraar had geïnformeerd. De alarmcentrale heeft de echtgenote er toen niet op gewezen dat zij nog apart een claim bij de reisverzekeraar moest indienen, als de kosten niet onder de zorgverzekering waren gedekt.

Volgens de verzekeraar is de verzekering op grond van artikel 19 terecht beëindigd. Verder voert de verzekeraar aan dat medewerkers van de alarmcentrale geen antwoord geven op de vraag waar gemaakte kosten gedeclareerd moeten worden. Wel adviseren zij altijd om, indien aanvullende kosten worden gemaakt, ook contact op te nemen met de reisverzekeraar. Nu dit laatste niet is gebeurd, gaat de uitzondering van artikel 19 niet op. De commissie overweegt dat voor beantwoording van de vraag of de door de consumenten geclaimde kosten zijn gedekt onder de reis en annuleringsverzekering, de polisvoorwaarden leidend zijn. Daarin is vastgelegd dat de dekkingsperiode 180 dagen is. Volgens de commissie is voldoende aannemelijk dat de echtgenoot binnen de termijn van 180 dagen na afreizen ziek is geworden, omdat de consumenten binnen die periode medische kosten hebben gemaakt. Dit betekent dat de dekking ingevolge artikel 19 van de voorwaarden in stand is gebleven tot de eerst mogelijke terugkeer van de echtgenoot naar Nederland. Dat de dekkingsperiode alleen kan worden verlengd als tijdig een beroep op de verzekering wordt gedaan, volgt niet uit artikel 19 en is dus volgens de commissie geen reden om de consumenten dekking te onthouden

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD rond een rechtsbijstand- en arbeidsongeschiktheidsverzekering

Beursbengel: Uitspraken GFD rond een rechtsbijstand- en arbeidsongeschiktheidsverzekering 2560 1707 Ekelmans Advocaten
Beursbengel claim rechtsbijstand- en arbeidsongeschiktheid
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2021 / nr. 909 bespreekt Frederike Rijpkema twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening rond een rechtsbijstand- en een arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 20210831, d.d. 22 september 2021

Bovengemiddeld schadeverloop: tussentijdse opzegging van rechtsbijstandverzekering

De consument heeft bij de gevolmachtigde van de verzekeraar een rechtsbijstandverzekering afgesloten. De consument doet vervolgens binnen twee jaar tijd vier keer een beroep op rechtsbijstand. De gevolmachtigde maakt de consument per e-mail erop attent dat de consument bovengemiddeld vaak een beroep doet op de rechtsbijstandverzekering. De gevolmachtigde meldt daarbij dat als de consument binnen twee jaar opnieuw een beroep doet op de verzekering, de rechtsbijstandverzekering opnieuw wordt beoordeeld. Dit kan gevolgen hebben voor de hoogte van het eigen risico of voortzetting van de verzekering.

Op enig moment verneemt de gevolmachtigde van de verzekeraar dat de consument ná de waarschuwing alsnog elf schades heeft geclaimd op de rechtsbijstandverzekering. De gevolmachtigde laat de consument als gevolg daarvan weten dat de verzekering wordt opgezegd met inachtneming van een termijn van twee maanden. De gevolmachtigde beroept zich daarbij op artikel 10 sub d van de algemene voorwaarden:

’Artikel 10. Einde van de verzekering De verzekering eindigt: (….) d. Indien Promovendum de verzekering schriftelijk beëindigt in verband met schade. Promovendum heeft dit recht tot 30 dagen na de afwikkeling van de schade. Daarbij wordt de verzekering na twee maanden beëindigd, zodat u de mogelijkheid heeft om het risico elders te verzekeren.’

De consument stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat de gevolmachtigde de verzekering onterecht heeft opgezegd, omdat nog niet alle meldingen zijn opgelost. Daarnaast is de opzegging onredelijk, omdat het feit dat iemand meer pech heeft geen reden mag zijn om een verzekering op te zeggen. Ook heeft de rechtsbijstandsuitvoerder aangegeven dat de gevolmachtigde het initiatief heeft genomen om de verzekering op te zeggen en niet de rechtsbijstandsuitvoerder zelf. Tot slot is de consument van mening dat artikel 10 sub d een onredelijk bezwarend beding betreft. Ook vordert hij schadevergoeding voor de verloren tijd vanwege het geschil met de gevolmachtigde.

De gevolmachtigde stelt zich op het standpunt dat de consument tijdig is geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van het indienen van nieuwe schades en meldingen. De rechtsbijstandsuitvoerder heeft de gevolmachtigde gevraagd om de verzekering van de consument op te zeggen, omdat na de waarschuwing alsnóg elf schades/meldingen zijn ingediend. De verzekering is conform artikel 10 sub d van de algemene voorwaarden opgezegd.

De commissie overweegt het volgende. De gevolmachtigde heeft ter onderbouwing van de opzegging van de rechtsbijstandverzekering, verwezen naar artikel 10 sub d van de voorwaarden. In dat artikel is echter geen opzeggingsgrond opgenomen die de gevolmachtigde de bevoegdheid geeft om de verzekering wegens een bovengemiddeld schadeverloop op te zeggen. Alleen dit al betekent dat de gevolmachtigde niet op grond van artikel 10 sub d van de voorwaarden tot opzegging van de verzekering mocht overgaan. De overige standpunten van consument en de gevolmachtigde hoeven derhalve geen bespreking meer.

De door de consument gevorderde schadevergoeding voor eigen tijd wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat de consument kosten heeft gemaakt, dan wel inkomsten heeft misgelopen door het geschil. Een vergoeding voor de geïnvesteerde eigen tijd wordt naar vast oordeel van de commissie in beginsel namelijk niet toegewezen. De slotsom luidt dat de gevolmachtigde de verzekering niet heeft mogen opzeggen en de verzekering met terugwerkende kracht dient te worden hersteld.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 20210802, d.d. 10 september 2021

Recht op uitkering onder arbeidsongeschiktheidsverzekering?

De oud-werkgever van de consument heeft bij de verzekeraar een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering gesloten voor de consument. Begin 2020 maakt de consument – vanwege ziekte aanspraak op de door zijn oud-werkgever voor hem gesloten aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering. Bij brief van 15 juni 2020 en 24 november 2020 informeert de verzekeraar de consument dat geen recht bestaat op een uitkering, omdat de eerste ziektedag van de consument ná de datum van uitdiensttreding ligt. De verzekering was volgens de verzekeraar toen al geëindigd en biedt daarom geen dekking meer. De consument stelt zich op het standpunt dat hij wel recht heeft op een uitkering. De consument weet niet meer wanneer hij uit dienst is getreden, maar weet wel zeker dat de datum van de uitdiensttreding na de datum van zijn eerste ziektedag ligt. De consument heeft derhalve (slechts ter aanname) 31 augustus 1995 opgegeven als datum van uitdiensttreding. De oud-werkgever beschikte niet meer over het personeelsdossier van de consument, dus kon hem ook niet informeren over de datum van uitdiensttreding. Daarnaast vindt de consument dat de oud-werkgever de datum van uitdiensttreding aan de verzekeraar had moeten melden en de verzekeraar daarom zelf op de hoogte had horen te zijn van de desbetreffende datum. De eerste ziektedag zou ruim voor de reeds genoemde datum van uitdiensttreding liggen, omdat uit een uitspraak van de kantonrechter van 27 juni 1995 volgt dat hij sinds 20 april 1994 arbeidsongeschikt is. Tot slot stelt de consument dat de verzekeraar zich zakelijk en niet-coöperatief heeft opgesteld.

De verzekeraar stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat uit een e-mail van UWV volgt dat de eerste ziektedag van de consument 4 september 1995 is. Consument heeft de verzekeraar geïnformeerd dat de dag van uitdiensttreding 31 augustus 1995 betreft. Dat betekent dat de eerste ziektedag ná de datum van beëindiging van de verzekering ligt. Volgens de verzekeraar is op basis van de voorwaarden, ten aanzien van de eerste ziektedag, het oordeel van UWV beslissend en niet dat van de kantonrechter.

De commissie oordeelt dat op basis van de voorwaarden de consument alleen recht heeft op uitkering bij arbeidsongeschiktheid als hij arbeidsongeschikt wordt gedurende zijn dienstverband. De commissie stelt vast dat op basis van de e-mail van UWV de eerste ziektedag van de consument 4 september 1995 is. Daarnaast oordeelt de commissie dat de consument, die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten en rechten, zijn stelling moet bewijzen nu deze door de verzekeraar, gemotiveerd zijn betwist. De consument heeft in een e-mail aan de verzekeraar geantwoord dat de laatste werkdag 31 augustus 1995 was. De consument heeft vervolgens niet met stukken onderbouwd dat de datum van uitdiensttreding, een andere (latere) datum betrof. De commissie gaat er derhalve van uit dat de arbeidsovereenkomst op 1 september 1995 is geëindigd. Deze datum ligt vóór de datum van arbeidsongeschiktheid van de consument op 4 september 1995. Dit betekent dat de verzekering op het moment van de arbeidsongeschiktheid geen dekking meer bood en dat de consument geen recht op uitkering onder de verzekering.

Auteur

Beursbengel: Uitspraken GFD over een geannuleerde vlucht door de pandemie en vrije advocaatkeuze

Beursbengel: Uitspraken GFD over een geannuleerde vlucht door de pandemie en vrije advocaatkeuze 665 509 Ekelmans Advocaten
Beursbengel vakblad verzekering
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

In Dossier Kifid van de Beursbengel 2021 / nr. 905 bespreekt Frederike Rijpkema twee uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening : één uitspraak rond een geannuleerde vlucht door de pandemie en een rond vrije advocaatkeuze.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2021-0333, d.d. 9 april 2021

Pandemieperikelen: gedekte schade?

Consument is op 6 maart 2020 voor een 22-daagse reis vertrokken naar Vietnam. Op 16 maart 2020 heeft de reisorganisatie Consument geïnformeerd dat alle excursies vanwege de coronapandemie worden geannuleerd en de reis voortijdig wordt beëindigd. Consument heeft zijn reisbureau in Nederland vervolgens verzocht zijn terugvlucht om te boeken naar 21 maart 2021. Op de dag van vertrek wordt de vlucht geannuleerd en heeft Consument een ticket geboekt voor een vlucht met een andere maatschappij.

Bij terugkomst in Nederland heeft Consument een beroep gedaan op zijn doorlopende reis en annuleringsverzekering. Consument claimt het verschil in de kosten tussen de tickets van de geannuleerde vlucht en de vlucht waarmee hij uiteindelijk is teruggevlogen en vordert een vergoeding voor de niet-genoten vakantiedagen.

Verzekeraar keert een bedrag van 3.197 euro uit voor de niet-genoten vakantiedagen, maar wijst de claim ten aanzien van het verschil in kosten tussen de twee vliegtickets af. Consument is het daar niet mee eens en dient een klacht in bij de Geschillencommissie. Volgens Consument staat in artikel 9 en 10 van de module Personenhulp op Reis (hierna: de voorwaarden) dat de kosten zijn verzekerd, wanneer deze onzeker zijn en zijn ontstaan tijdens de reis. Volgens Consument is daarvan sprake. Doordat hij op het laatste moment zijn terugvlucht heeft moeten omboeken zijn extra kosten ontstaan die niet waren ingecalculeerd. Omdat de schade onverwachts en buiten zijn schuld tijdens de vakantie is ontstaan, valt dit volgens Consument onder de dekking.

De Commissie oordeelt dat Verzekeraar dekking heeft mogen weigeren. De Commissie overweegt daartoe dat artikelen 13 tot en met 21 van de voorwaarden voor specifi eke gedekte gebeurtenissen bepalen welke kosten zijn verzekerd. Volgens de Commissie is, anders dan Consument stelt, voor dekking van onverwachte kosten niet voldoende dat deze kosten niet voorzien waren, of niet konden worden voorkomen. Wat in artikel 9 en 10 van de voorwaarden is bepaald, moet in onderlinge samenhang gelezen worden met de bepalingen die daarop volgen. Dit is de systematiek van de voorwaarden. Er bestaat alleen dekking voor schade als sprake is van een verzekerde schade en als er sprake is van een situatie waarbij de schade is gedekt. Uit de artikelen volgt naar het oordeel van de Commissie duidelijk waarvoor wel en waarvoor geen dekking bestaat.

Extra kosten die zijn gemaakt vanwege het omboeken van de vlucht in verband met de restricties rondom de coronapandemie worden niet genoemd als een verzekerde situatie in de artikelen 13 tot en met 21 van de voorwaarden. Dat betekent volgens de Commissie dat de schade van Consument niet onder de dekking van de verzekering valt en – aldus – terecht dekking is geweigerd. Dat de situatie van Consument niet van dekking is uitgesloten in de voorwaarden, maakt dit niet anders.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Nr. 2021-0300, d.d. 31 maart 2021

Vrije advocaatkeuze beperkt tot gerechtelijke procedure?

Consument heeft een rechtsbijstandverzekering afgesloten. Na te zijn benaderd door een journalist, is over Consument een artikel geschreven. Bij publicatie bleek dit artikel echter vol met onwaarheden te staan en was de toon negatief. Consument stelt dat het artikel tot onder andere reputatieschade en gederfde inkomsten heeft geleid. Consument heeft Verzekeraar hierop verzocht om rechtsbijstand. Verzekeraar heeft het verzoek om rechtsbijstand in behandeling genomen. Hierbij wordt door de Verzekeraar aangetekend dat geen dekking bestaat voor reeds door Consument gemaakte kosten en/of nog te maken kosten tot aan een civiele procedure.

Consument vindt echter dat zij gerechtigd is de door haar gewenste advocaat in te schakelen op kosten van Verzekeraar. Dit volgt volgens haar uit het recht op vrije advocaatkeuze.

Verzekeraar stelt zich op het standpunt dat vergoeding van de gemaakte advocaatkosten op juiste gronden is afgewezen. In artikel 3 van de Algemene polisvoorwaarden is namelijk bepaald dat de kosten van externe rechtshulp voor vergoeding in aanmerking komen als een procedure moet worden gevoerd. Nu geen procedure werd gevoerd, stelt Verzekeraar niet tot vergoeding gehouden te zijn.

In de kern gaat het in deze zaak dan ook om de vraag of Consument recht heeft op vergoeding van de door haar gemaakte advocaatkosten, ondanks dat deze niet in het kader van een procedure bij een gerechtelijke instantie werden gemaakt. De Commissie beantwoordt deze vraag bevestigend.

Volgens de Commissie heeft een verzekerde recht op vrije advocaatkeuze in geval van een gerechtelijke of administratieve procedure. Dit recht geldt ook voor ontslag- en bezwaarprocedures.

De Commissie past de ruime uitleg van het HvJ EU ten aanzien van het begrip ‘gerechtelijke procedure’ toe. Dit betekent kort gezegd dat het begrip ‘gerechtelijke procedure’ niet kan worden beperkt door onderscheid te maken tussen een voorbereidende fase en de besluitfase. Elke fase die kan leiden tot een procedure bij een gerechtelijke instantie, dus zelfs de voorbereidende fase, valt onder het begrip ‘gerechtelijke procedure’.

Een verzekerde komt derhalve een beroep op de vrije advocaatkeuze toe in elke fase die kan leiden tot een procedure bij een gerechtelijke instantie. Daarbij geldt wel als voorwaarde dat sprake moet zijn van een conflict, te definiëren als het bestaan van een belangentegenstelling. Het voorgaande maakt dat Consument, ondanks dat de gemelde kwestie niet tot een procedure bij een gerechtelijke instantie heeft geleid, recht had op gefinancierde rechtsbijstand door een externe rechtshulpverlener van haar keuze. Verzekeraar had het recht op vrije advocaatkeuze bij een conflict in haar polisvoorwaarden niet mogen beperken tot die gevallen waarin een gerechtelijke procedure wordt gevoerd.

De slotsom luidt dan ook dat Verzekeraar gehouden is de gemaakte advocaatkosten van Consument tot het kostenmaximum te vergoeden.

Auteur

We gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo soepel mogelijk draait. Als je doorgaat met het gebruiken van de website, gaan we ervan uit dat je ermee instemt.