
Wanneer heeft een vonnis gezag van gewijsde? En wanneer is een feit ‘nieuw genoeg’ om voor een tweede keer te mogen procederen? Dat is een lastig thema, zo blijkt uit deze zaak over arbeidsongeschiktheid, die cassatieadvocaat Marieke van der Keur bespreekt.
HR 25 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:667
Aan elk geschil moet een einde komen. Daarom heeft een vonnis waar geen hoger beroep tegen wordt ingesteld, gezag van gewijsde. Is in zo’n vonnis de schadeomvang definitief vastgesteld (en is geen gebruik gemaakt van art. 6:105 BW om de schade later te begroten), dan kan de benadeelde in principe geen nieuwe procedure beginnen om met nieuwe bewijsstukken te onderbouwen dat hij méér schade heeft. Het gezag van gewijsde staat daaraan in de weg.
Dat is alleen anders wanneer de nieuwe procedure is gebaseerd op een nieuwe feitelijke grondslag, in de zin van feiten die zich pas na de eerste procedure hebben voorgedaan. Deze zaak laat zien dat het ontzettend lastig is om te bepalen of een feit ‘nieuw genoeg’ is.
De Casus
Een rijinstructeur is slachtoffer van een verkeersongeval. Klaverblad is
WAM-verzekeraar en erkent aansprakelijkheid. Er volgt een procedure over de schadeomvang.
In Procedure I verklaart de rechtbank dat de instructeur voor 3,6% arbeidsongeschikt is op basis van rapporten van deskundigen. De instructeur had in die procedure aangevoerd dat de deskundige ten onrechte geen rekening hield met het feit dat hij als pijnbestrijding morfine nodig had; morfine beïnvloedt de rijvaardigheid en mogelijk zou hij een rijontzegging krijgen.
De rechtbank oordeelde echter dat niet was aangetoond dat de instructeur per sé morfine moest gebruiken. Hij kon ook andere pijnstillers gebruiken, waarmee hij nog wel zou kunnen rijden. De instructeur stelde geen hoger beroep in tegen het vonnis. Vonnis I is dus in kracht van gewijsde gegaan.
Ná het vonnis stelde een psychiater vast dat de instructeur afhankelijk is van morfine als verslavend middel (DSM-IV-TR). Het CBR ontnam de instructeur zijn rijbevoegdheid.
Volgens de instructeur is zijn arbeidsongeschiktheid hierdoor toegenomen. Klaverblad start Procedure II en vraagt de rechter te bevestigen dat met Vonnis I al vaststaat dat de arbeidsongeschiktheid slechts 3,6% is.
Oordeel van het Hof
De rechtbank geeft Klaverblad in Vonnis II gelijk.
Het hof wijst de vordering van Klaverblad echter af: volgens het hof is ná Vonnis I door een psychiater vastgesteld dat de instructeur afhankelijk is van morfine. Ook is hij daardoor zijn rijbevoegdheid verloren. Dat is een nieuwe feitelijke grondslag, die een nieuwe procedure rechtvaardigt. Klaverblad stelt cassatieberoep in.
AG Hartlief
AG Hartlief meent dat géén sprake is van nieuwe feiten die een nieuwe procedure rechtvaardigen: morfineafhankelijkheid ontstaat volgens de AG door het gebruik daarvan. In het Vonnis I ligt besloten, dat de later bij de instructeur geconstateerde morfineafhankelijkheid de arbeidsongeschiktheid van 3,6% niet kan veranderen, aldus de AG. Het gezag van gewijsde staat eraan in de weg dat in een nieuwe procedure in wezen weer hetzelfde geschilpunt aan de orde wordt gesteld. De instructeur had hoger beroep moeten instellen tegen Vonnis I.
De Hoge Raad
Uiteindelijk hakt de HR de knoop door in het voordeel van de instructeur.
De HR geeft eerst wat regels over het gezag van gewijsde
Beslissingen die in een onherroepelijk vonnis zijn genomen over ‘de rechtsbetrekking in geschil’ hebben bindende kracht in een andere procedure tussen dezelfde partijen (art. 236 Rv). Dat is het gezag van gewijsde.
Krijgt een partij een nieuwe procedure aan zijn broek, dan kan hij dit gezag van gewijsde inroepen. Daarvoor is het volgende nodig:
- de procedures spelen tussen ‘dezelfde partijen’;
- in de nieuwe procedure wordt ‘eenzelfde geschilpunt’ voorgelegd; én
- de beslissing in het dictum van de eerdere uitspraak berust (mede) op een beslissing over dat geschilpunt;
- het maakt niet uit of de vordering in de procedures hetzelfde is of niet.
Of beide procedures over ‘eenzelfde geschilpunt’ gaan, hangt af van: (1) de grondslag van de vordering of het verweer, (2) het processuele debat en (3) de gegeven beslissingen. Dat vergt uitleg van de eerdere uitspraak.
Is in de eerdere procedure een vordering afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat wat de eiser aanvoerde correct is, dan is het uitgangspunt dat die beslissing gezag van gewijsde heeft. Hetzelfde geldt bij een afwijzing, om de reden dat hetgeen de eiser aanvoerde de vordering niet kan dragen. Bij een beroep op het gezag van gewijsde kunnen nieuwe feiten en bewijsmiddelen ter staving van dezelfde grondslag niet alsnog worden ingebracht (‘Ne bis in idem’).
Waren de morfineafhankelijkheid en de rijontzegging ‘nieuw genoeg’ voor een tweede procedure?
Volgens het hof, vormen de ná Vonnis I door de psychiater vastgestelde morfineafhankelijkheid én de daaropvolgende ontzegging een nieuwe feitelijke grondslag. Die twee feiten speelden nog geen rol in Procedure I. Daarom staat niet met gezag van gewijsde vast, dat de arbeidsongeschiktheid slechts 3,6% is. De Hoge Raad laat dit oordeel in stand en verwerpt het cassatieberoep.
De sleutel van de oplossing die HR hier geeft
Deze zaak laat zien hoe lastig het is om te beoordelen of een vonnis gezag van gewijsde heeft: het standpunt van Klaverblad werd gevolgd door de rechtbank en de AG. De instructeur werd in het gelijk gesteld door het hof en de HR.
Volgens mij is de crux, dat de vaststelling van de morfineafhankelijkheid en de rijontzegging echt nieuwe feiten waren, die de instructeur in de eerste procedure niet kón aanvoeren en bewijzen. Er is dus geen sprake van nieuwe bewijsmiddelen voor oude feiten (die de instructeur eerder had kunnen en moeten verzamelen), maar ook van écht nieuwe feiten waardoor de schade van de instructeur veel groter was: hij mocht niet meer rijden door de ontzegging.
PO-bijeenkomst op locatie
Cassatieadvocaat David de Knijff verzorgt op locatie voor advocaten een presentatie met als thema: ‘Devolutieve werking, incidenteel appel en het gezag van gewijsde in hoger beroep’ (1 of 2 PO-punten). Heeft u daarin interesse? Neem dan voor meer informatie en mogelijkheden contact op via deknijff@ekelmansadvocaten.com.
Auteur
Marieke van der Keur is een ervaren cassatieadvocaat. Daarnaast staat zij advocaten bij in beroepsaansprakelijkheidszaken. Ook adviseert zij advocaten als ‘lawyer-to-lawyer’, bijvoorbeeld in complexe of principiële zaken waarin partijen tijdig op een cassatie willen voorsorteren.
Meer weten over cassatie?
Voert u een procedure in hoger beroep en verwacht u dat de zaak bij de Hoge Raad zal komen? Dan is het slim om nu alvast advies in te winnen bij een cassatie-advocaat over uw kans van slagen als u uw zaak voorlegt aan de Hoge Raad.
Ekelmans Advocaten heeft een hoog aangeschreven cassatiepraktijk. De betrokkenheid van onze advocaten leidt geregeld tot belangwekkende arresten van de Hoge Raad.
Onze advocaten Cassatie en Expert Litigation zijn procesrechtelijke experts, die de grote lijnen inzichtelijk maken en in de finesses scherpte brengen.
We verzenden ook een nieuwsbrief Civiele Procespraktijk naar onze contacten. Interesse? Dan ontvangen we graag uw inschrijving.