Huisman

Hoge Raad: vordering tot verwijdering persoonsgegevens toewijsbaar in kort geding

Hoge Raad: vordering tot verwijdering persoonsgegevens toewijsbaar in kort geding 525 400 Ekelmans Advocaten
verwijdering persoonsgegevens
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes

Persoonsgegevens zijn geregistreerd. Een betrokkene kan altijd een verzoek doen tot verwijdering. Dit verzoek moet bijna altijd worden behandeld. Weigert de verwerkingsverantwoordelijke de verwijdering, dan moet de betrokkene binnen 6 weken naar de rechter stappen (art. 35 lid 2 UAVG). Maar wat als de betrokkene pas ná die zes weken termijn een kort geding tegen de verwerkings-verantwoordelijke start? Is hij dan ontvankelijk?

HR 15 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1216

De casus

Mevrouw X sluit in 2002 een Studentenkrediet af bij ING. Zij wordt in 2004 BKR-geregistreerd met de bijzonderheidscode “betalingsachterstand”. In 2009 treft zij met ING, voor het openstaande saldo van € 5.401,22, een betalingsregeling. Op 24 maart 2017 is het hele krediet afgelost, maar bijzondere vermeldingen blijven nog vijf jaar na aflossing zichtbaar. In juni 2018 verzoekt zij ING deze vermeldingen te verwijderen. ING wijst dit verzoek af op 23 juli 2018. In de zomer van 2018 krijgt zij geen hypotheek als gevolg van haar negatieve BKR-registratie. Daarom start zij in oktober 2018, dus pas 3 maanden ná de afwijzing van haar verzoek door ING, een kortgedingprocedure om haar BKR-registratie verwijderd te krijgen.

Volgens Rechtbank én Hof is zij niet-ontvankelijk, omdat zij niet binnen zes weken na de afwijzing van haar verzoek naar de rechter is gestapt. Zij kan op grond van art. 21 lid 1 AVG ‘te allen tijde’ – en dus ‘meermaals’ (aldus het hof) – bezwaar maken tegen de weigering haar uit de BKR te halen. Is de zes weken-termijn van art. 35 lid 2 UAVG voorbij, dan zal zij in beginsel eerst opnieuw bezwaar moeten maken, of haar spoedeisend belang in kort geding beter moeten onderbouwen.

Cassatie in het belang der wet

In de rechtspraktijk bestaat onduidelijkheid over de vraag of een betrokkene die de 6-wekentermijn van art. 35 lid 2 UAVG niet naleeft en in kort geding verwijdering van de gegevens vordert, ontvankelijk is. In het prejudiciële arrest van de HR van 3 december 2021 ging de derde vraag, voorwaardelijk gesteld, precies hierover.

A-G Rank-Berenschot besprak deze vraag wel in haar conclusie, maar de Hoge Raad kwam aan beantwoording van die vraag niet toe. De Hoge Raad oordeelde toen wel dat de grondslag van BKR-registratie het ‘gerechtvaardigd belang’ (art 6 lid 1-f AVG) is. Het arrest bespraken wij eerder in onze blog ‘Grondslag van BKR-registratie is het gerechtvaardigd belang’ van 17 januari 2022. Inmiddels is er een wetsvoorstel in de maak dat voorziet in een wettelijke grondslag voor de BKR-registratie.

Omdat de vraag over de 6 weken-termijn onbeslist bleef, stelt de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad een ‘vordering tot cassatie in het belang der wet’ in. Volgens de P-G moet een persoon zoals uit de situatie hierboven ook ná de 6 weken-termijn gewoon toegang tot de voorzieningenrechter hebben en dat zónder dat er aanvullende eisen worden gesteld qua spoedeisendheid. De Hoge Raad is het met hem eens.

Uitgangspunten van de AVG

De Hoge Raad stelt voorop dat de AVG geen beperkingen stelt aan het aantal verzoeken dat de betrokkene op basis van de AVG mag doen. Uitgangspunt van de AVG is dat een betrokkene een verzoek krachtens de art. 15 tot en met 22 AVG meermaals kan doen. De AVG is bedoeld om natuurlijke personen een hoog beschermingsniveau te bieden.

De zes wekentermijn van art. 35 lid 2 UAVG

Tegen die achtergrond moet art. 35 lid 2 UAVG zo worden uitgelegd dat de betrokkene na de afwijzing van zijn verzoek ervoor kan kiezen een herhaald verzoek te doen. Daarbij hoeft hij geen nieuwe feiten of omstandigheden aan te dragen. Een ongewijzigd herhaald verzoek is niet snel ongegrond of buitensporig (art. 12 lid 5 AVG). Alleen in dat geval hoeft een verwerkingsverantwoordelijke een verzoek niet in behandeling te nemen.

De ontvankelijkheid in kort geding en onderbouwing van het spoedeisend belang

Oók kan de betrokkene, als de 6 weken na afwijzing zijn verstreken,  kiezen voor een kort geding. Dit kan zowel vooruitlopend op een herhaald verzoek aan de verwerkingsverantwoordelijke, als nadat een dergelijk verzoek is gedaan. Voor de onderbouwing van de spoedeisendheid gelden in dat geval geen hogere eisen. Daarbij geldt dat de voorzieningenrechter de vordering van de betrokkene kan afwijzen, als naar zijn oordeel voorshands aannemelijk is dat de verwerkingsverantwoordelijke zich met succes erop zal kunnen beroepen dat hij geen gevolg hoeft te geven aan het verzoek omdat het kennelijk ongegrond of buitensporig is, zoals bedoeld in art. 12 lid 5 AVG. De HR gaat er dus wel vanuit dat er een nieuw verzoek volgt.

Meer weten over cassatie?

Voert u een procedure in hoger beroep en verwacht u dat de zaak  bij de Hoge Raad zal komen? Dan is het slim om nu alvast advies in te winnen bij een cassatie-advocaat over uw kans van slagen als u uw zaak voorlegt aan de Hoge Raad.

Ekelmans Advocaten heeft een hoog aangeschreven cassatiepraktijk. De betrokkenheid van onze advocaten leidt geregeld tot belangwekkende arresten van de Hoge Raad.

Onze advocaten Cassatie en Expert Litigation zijn procesrechtelijke experts, die de grote lijnen inzichtelijk maken en in de finesses scherpte brengen.

We verzenden ook een nieuwsbrief Civiele Procespraktijk naar onze contacten. Interesse? Dan ontvangen we graag uw inschrijving.

Auteur

Vivian Huisman is als paralegal actief betrokken bij de voorbereiding van adviezen en processtukken. Op verzoek van advocaten doet zij daarvoor research in literatuur en jurisprudentie. Zij haalt de onderste steen boven en weet snel tot de kern van de juridische materie te komen.

VoetbalTV en de AVG: is een commercieel belang een gerechtvaardigd belang?

VoetbalTV en de AVG: is een commercieel belang een gerechtvaardigd belang? 2560 1707 Ekelmans Advocaten
VoetbalTV en de AVG
Leestijd: 4 minuten
Lesedauer: 4 Minuten
Reading time: 4 minutes
Expertise:

Ook een puur commercieel belang kan een gerechtvaardigd belang zijn om persoonsgegevens te verwerken, zo blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland.

De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft zich lang op het standpunt gesteld dat een zuiver commercieel belang geen gerechtvaardigd belang kan zijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 onder f AVG. Dat standpunt vormde ook de basis voor een boete van € 575.000,– die de AP in 2020 aan VoetbalTV oplegde. De rechter is het niet met die uitleg eens en veegt de boete van tafel.

De Autoriteit Persoonsgegevens doet onderzoek naar de privacy van spelers en toeschouwers die zijn gefilmd door VoetbalTV. VoetbalTV is een videoplatform voor het amateurvoetbal. Zij maakt opnames van amateurwedstrijden voor voetbalclubs. De wedstrijden zendt VoetbalTV uit via haar app. Gebruikers van de app kunnen voetbalmomenten terugkijken, wedstrijden analyseren en gegevens verzamelen en delen met anderen. Het platform is in september 2020 failliet gegaan.

De AP concludeert dat VoetbalTV de filmbeelden van de voetballers niet had mogen uitzenden, omdat een rechtmatige grondslag voor de opnames en het verspreiden van deze beelden ontbreekt. De AP legt VoetbalTV daarom in november 2019 een boete van € 575.000,– op. VoetbalTV gaat in beroep bij de rechtbank Midden-Nederland. Die bestuursrechter heeft op 23 november 2020 uitspraak gedaan in deze zaak.

Voetbal TV is van mening dat zij een gerechtvaardigd commercieel belang heeft bij het verspreiden van de beelden. De rechtbank oordeelt dat een puur commercieel belang een gerechtvaardigd belang kán vormen voor het verwerken van persoonsgegevens (art. 6 lid 1-f AVG) en dus voor het maken van opnames en het verspreiden van de beelden. Dit volgt uit Europese rechtspraak.

De AP: een commercieel belang is geen gerechtvaardigd belang

Bij de vaststelling van wat een gerechtvaardigd belang is, hanteert de AP een strikte opvatting: een belang is slechts gerechtvaardigd als het in de wet of het ongeschreven recht is benoemd als ‘rechtsbelang’. Dit belang moet een min of meer dringend en specifiek karakter hebben dat uit een rechtsregel of rechtsbeginsel voortvloeit. Zuiver commerciële belangen en winstmaximalisatie missen een wettelijk karakter. Daarom kunnen die belangen volgens de AP nooit een gerechtvaardigd belang zijn. Deze beperkende definitie staat ook in de opinie die de AP in november 2019 publiceerde. De praktijk heeft zich kritisch uitgelaten over de opvatting van de AP. (Zie ‘Privacytoezichthouder neemt heel opmerkelijk afstand van marktwerking’, verschenen in het Financieel Dagblad en ‘Normuitleg AP inzake het gerechtvaardigd belang’, verschenen op Privacyweb.)

Volgens Voetbal TV is het speelveld veel breder: de verwerker van persoonsgegevens mag ieder belang nastreven, zolang dit maar niet in strijd is met de wet.

De Europese invalshoek

Uit het arrest ‘Fashion ID’ van het Hof van Justitie van de EU (ECLI:EU:C:2019:629)
blijkt dat het gerechtvaardigd belang volstrekt flexibel en open van aard is. Fashion ID verzamelde en deelde persoonsgegevens om zo goed mogelijk reclame te maken. Ook dat kan een gerechtvaardigd belang opleveren. Overweging 47 AVG stelt namelijk dat direct marketing een gerechtvaardigd belang kan zijn. Door zuiver commerciële belangen uit te sluiten, komen organisaties met een winstoogmerk nooit toe aan de belangenafweging waar de grondslag ‘gerechtvaardigd belang’ voor in het leven is geroepen. Daarnaast is vrijheid van ondernemerschap net als het recht op privacy een Europees grondrecht. Grondrechten moeten in concrete situaties tegen elkaar worden afgewogen. Het ene grondrecht prevaleert nooit per definitie boven het andere. In principe kunnen alle typen belang een gerechtvaardigd belang zijn. Dit bevestigt de European Data Protection Board (EDPB, de Europese moederorganisatie van de nationale privacy-autoriteiten) ook in zijn opinie. Niet alleen juridische, maar ook feitelijke, economische en ideële belangen kunnen dus gerechtvaardigde belangen zijn.

Wat haar gerechtvaardigd belang bij de verwerking van persoonsgegevens is, moet de verwerker zelf uitleggen. Hij moet daar ook feitelijk naar handelen.

De AP wordt ‘teruggefloten’

In de VoetbalTV zaak neemt de rechtbank de door het Hof van Justitie van de EU gehanteerde brede interpretatie van ‘gerechtvaardigd belang’ over uit de Fashion ID zaak. Dus: streeft de verwerker geen belang na dat in strijd is met de wet?

Volgens de rechtbank gaat de AP dan ook uit van een verkeerde interpretatie van het begrip ‘gerechtvaardigd belang’. Het op voorhand ‘buiten spel zetten’ van bepaalde belangen is volgens de rechtbank in strijd met EU-recht.

Bovendien is er volgens VoetbalTV weliswaar een commercieel belang, maar gaat het doel van het platform verder dan dat. Het verspreiden van de beelden is ook informatief en maakt de sport beschikbaar voor een breder publiek. Aan de hand van de door VoetbalTV gestelde doelen en de toelichting dat de verwerking noodzakelijk en proportioneel is, moet de AP alsnog beoordelen of VoetbalTV een gerechtvaardigd belang heeft bij het opnemen en uitzenden van de filmbeelden van voetballers.

Betekenis van deze uitspraak

De AP zal haar opvatting over wat een gerechtvaardigd belang is, moeten herzien. Deze uitspraak laat zien dat ook een puur commercieel belang een gerechtvaardigd belang kan zijn om persoonsgegevens te verwerken. Er hoeft dan geen toestemming te worden gevraagd voor de verwerking van persoonsgegevens. Dit is goed nieuws voor (commerciële) bedrijven. Zij hebben goede mogelijkheden om op basis van hun commerciële belangen reclame te maken of vergelijkbare activiteiten te verrichten en daarbij persoonsgegevens te verwerken. Zij zullen wél een gefundeerd verhaal moeten hebben bij de (voorgenomen) gegevensverwerking.

De termijn voor het instellen van hoger beroep bij de Raad van State is inmiddels verstreken. Ons is niet bekend of er hoger beroep is ingesteld, maar de kans dat in hoger beroep een andere lijn wordt ingezet is klein. De European Data Protection Board (EDPB) heeft op 2 september 2020 namelijk de conceptrichtsnoeren over het gericht benaderen (“targeten”) van social media gebruikers op zijn website gepubliceerd. Daarin handhaaft de EDPB zijn interpretatie van ‘gerechtvaardigd belang’: ook commerciële belangen kunnen gerechtvaardigde belangen zijn.

Vanuit onze Privacydesk zullen wij deze ontwikkelingen uiteraard nauwlettend volgen en u informeren zodra er nieuws is.

Auteur

Hoge Raad verklaart corona-betekening rechtsgeldig

Hoge Raad verklaart corona-betekening rechtsgeldig 820 453 Ekelmans Advocaten
Hoge Raad
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

De Hoge Raad heeft op 19 juni beslist dat de manier waarop deurwaarders sinds de start van de coronacrisis exploten laten betekenen, rechtsgeldig is. Dit betekent dat een deurwaarder een afschrift van het exploot in een gesloten envelop in de brievenbus mag achterlaten als hij het niet verantwoord vindt om het exploot persoonlijk te overhandigen.

Sinds de uitbraak van de Coronacrisis hebben deurwaarders de manier waarop zij exploten betekenen aangepast. Sinds 17 maart 2020 is de praktijk dat een deurwaarder beoordeelt of hij veilig, verantwoord en zonder gevaar voor besmetting het exploot fysiek aan de bewoner kan uitreiken. Als hij dat niet verantwoord acht, laat hij het exploot in de brievenbus achter zonder eerst aan te bellen. Zo mogelijk belt een deurwaarder de persoon voor wie het exploot is daarna nog op. Zo kan hij nagaan of het exploot is ontvangen. Ook kan hij zo nodig een toelichting op het exploot geven.

Aan de Hoge Raad werd de vraag voorgelegd of deze praktijk wel conform de wet is. Volgens art. 46 lid 1 Rv. dient een deurwaarder namelijk een exploot af te geven aan degene voor wie het is bestemd of aan een andere persoon die zich op het adres bevindt. Art. 47 Rv bepaalt dat pas wanneer de deurwaarder aan niemand een exploot “kan” geven, hij een exploot mag achterlaten in een gesloten envelop.

Op 26 mei werd met de Verzamelspoedwet COVID-19 de bestaande praktijk ‘gewettigd’. De wetgever sluit aan bij de praktijk zoals die na 17 maart is ontstaan. De Hoge Raad heeft vervolgens op 19 juni beslist dat deze wijze van betekening rechtsgeldig is, ook voor de afgelopen periode, die begint op 16 maart 2020.

De wet werkt terug tot 16 maart 2020. De Spoedwet vervalt op 1 september 2020, maar deze einddatum kan nog worden opgeschoven. De regeling geldt ook voor betekening van exploten aan een kantooradres.

De wetgever acht het onder de huidige omstandigheden niet verantwoord voor een deurwaarder om op de normale manier bij mensen thuis aan te bellen om een exploot uit te reiken. Anders dan een pakketbezorger, kan de deurwaarder niet volstaan met het op de stoep achterlaten van zijn exploot. De deurwaarder moet instructie geven over het exploot. De deurwaarder is ook aanmerkelijk minder geliefd dan de pakketbezorger. Het risico om in het gezicht te worden gespuugd, is voor hem vele malen groter. Dit risico is volgens de wetgever niet aanvaardbaar.

Auteur

Verzamelspoedwet COVID-19 regelt ‘Coronabetekening’ voor deurwaarders

Verzamelspoedwet COVID-19 regelt ‘Coronabetekening’ voor deurwaarders 150 150 Ekelmans Advocaten
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

Op 26 mei 2020 is de Verzamelspoedwet COVID-19 aangenomen. Daarin is o.a. bepaald dat zolang volgens het RIVM afstand moet worden gehouden wegens besmettingsgevaar met COVID-19, een deurwaarder niet in persoon “kan” betekenen (conform art. 46 Rv). Dat betekent dat hij meteen conform art. 47 Rv. zonder eerst aan te hoeven bellen een exploot mag achterlaten in de brievenbus.

Sinds de uitbraak van de Coronacrisis hebben deurwaarders de manier waarop zij exploten betekenen aangepast. Sinds 17 maart 2020 is de praktijk dat een deurwaarder beoordeelt of hij veilig, verantwoord en zonder gevaar voor besmetting het exploot fysiek aan de bewoner kan uitreiken. Als hij dat niet verantwoord acht, laat hij het exploot in de brievenbus achter zonder eerst aan te bellen. Zo mogelijk belt een deurwaarder de persoon voor wie het exploot is daarna nog op. Zo kan hij nagaan of het exploot is ontvangen. Ook kan hij zo nodig een toelichting op het exploot geven. Er is momenteel een procedure bij de Hoge Raad aanhangig over de vraag of deze praktijk wel conform de wet is.

Volgens art. 46 lid 1 Rv. dient een deurwaarder namelijk een exploot af te geven aan degene voor wie het is bestemd of aan een andere persoon die zich op het adres bevindt. Art. 47 Rv bepaalt dat pas wanneer de deurwaarder aan niemand een exploot “kan” geven, hij een exploot mag achterlaten in een gesloten envelop.

Met de Verzamelspoedwet COVID-19 wordt de bestaande praktijk ‘gewettigd’. De wetgever sluit aan bij de praktijk zoals die na 17 maart is ontstaan.

De wet werkt terug tot 16 maart 2020. De Spoedwet vervalt op 1 september 2020, maar deze einddatum kan nog worden opgeschoven.

De wetgever acht het onder de huidige omstandigheden niet verantwoord voor een deurwaarder om op de normale manier bij mensen thuis aan te bellen om een exploot uit te reiken. Anders dan een pakketbezorger, kan de deurwaarder niet volstaan met het op de stoep achterlaten van zijn exploot. De deurwaarder moet instructie geven over het exploot. De deurwaarder is ook aanmerkelijk minder geliefd dan de pakketbezorger. Het risico om in het gezicht te worden gespuugd, is voor hem vele malen groter. Dit risico is volgens de wetgever niet aanvaardbaar.

Auteur

Ekelmans Advocaten N.V. gebruikt noodzakelijke en analytische cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo goed mogelijk functioneert en om het gebruik van onze website te analyseren en te verbeteren. Wij gebruiken geen cookies voor marketingdoeleinden. Lees hier meer over in onze privacyverklaring en cookieverklaring