Categorie actueel

Hoofdelijkheid in de bouw

Hoofdelijkheid in de bouw 1900 1357 Ekelmans Advocaten
Frank Schaaf-Ekelmans Advocaten
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes

Wat is hoofdelijkheid?

Zie art. 6:102 lid 1 BW: “Rust op ieder van twee of meer personen een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade, dan zijn zij hoofdelijk verbonden”.

Een voorbeeld

Een bekende toepassing van deze bepaling in de bouwschadepraktijk is de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak Nugteren/Meskes. De twee-onder-een kap woning van Meskes verzakt als gevolg van twee oorzaken. Enerzijds werkzaamheden en bouwverkeer naast en langs zijn woning. Anderzijds werkzaamheden in de aangrenzende woning waarmee Meskes geschakeld is. Deskundigen geven aan dat de verdeling tussen beide oorzaken geschat wordt op 1/3e en 2/3e.

De werkzaamheden van de buren hebben samen de gehele schade veroorzaakt. Toch is één van hen voor die hele schade hoofdelijk en voor het geheel aansprakelijk. Hij kan wel regres nemen op zijn mede-aansprakelijke partij voor diens aandeel.

Een recente uitspraak van arbiters

Op 17 mei 2017 heeft “de bouwrechter” in Nederland (Raad van Arbitrage voor de Bouw te Utrecht) een uitspraak gedaan in een zaak waarin deze hoofdelijkheid een belangrijke rol speelt.

Het werk en de schade

Een opdrachtgever realiseert een appartementencomplex. Onderdeel van het werk is het aanbrengen van prefab betonnen constructies voor balkons en binnenwanden.

Bij oplevering wordt al scheurvorming vastgesteld bij de oplegging van de prefab balkons. De scheurvorming verergert na oplevering en doet zich uiteindelijk bij vrijwel alle opleggingen van de balkons voor. Onderzoek leert dat onvoldoende speling op de verankering tussen de prefab balkons en prefab wanden aanwezig is. De schade is aanzienlijk.

Zowel de hoofdaannemer als de constructeur worden door de opdrachtgever aansprakelijk gesteld en arbitrage volgt.

Hoofdelijke aansprakelijkheid

Arbiters oordelen dat de balkons niet zijn voorzien van een oplegvoorziening in de vorm van glijvilt. Anderzijds zijn de prefab balkons ook “aangegoten” waardoor de balkons volledig star zijn geworden. In de scheurvorming kon kennelijk niet onderscheiden worden tussen de ene en de andere oorzaak.

Deze beide oorzaken komen volgens arbiters voor rekening van aannemer en constructeur. Aannemer heeft nagelaten te voorzien in het glijvilt, wat het bestek eiste. De constructeur diende het aansluitdetail (tussen balkon en de rest van de constructie) te verzorgen maar heeft dat niet gedaan of is daarin niet duidelijk geweest. Volgens arbiters zijn aannemer en constructeur hoofdelijk aansprakelijk.

De werking van de algemene voorwaarden

Adviseurs in de bouw (en hun verzekeraars) moeten de uitspraak maar aandachtig lezen. De algemene voorwaarden die de betrokken constructeur heeft gehanteerd beperken het effect van de hoofdelijkheid. Het illustreert hoe belangrijk het is dat adviseurs zich op hun voorwaarden (zoals de DNR) kunnen beroepen teneinde hun bedrijfsrisico’s in goede banen te leiden.

Tijdschrift voor Bouwrecht

Wilt u meer weten? Klik dan hiervoor het Tijdschrift voor bouwrecht waarin Frank Schaaf de uitspraak van commentaar voorziet.

Auteur

Directie moet (top)beloningen met OR bespreken

Directie moet (top)beloningen met OR bespreken 2560 2297 Ekelmans Advocaten
Topbeloning OR
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes
Expertise:

De voorgenomen salarisverhoging van topman Ralf Hamers van ING is niet de eerste keer dat discussie ontstaat over de grote verschillen tussen salarissen van de top en die van de andere werknemers. De Tweede Kamer wil meer openheid over topbeloningen creëren en heeft hiertoe onlangs ingestemd met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de Ondernemingsraden Wat gaat er veranderen voor grote ondernemingen? Wat wordt daar de rol van de Ondernemingsraad?

Van informeren naar bespreken

Onder de huidige wet moet de directie minstens een keer per jaar schriftelijk informatie aan de OR verstrekken over de hoogte en inhoud van de beloningen per verschillende groepen werknemers. Dit geldt dus ook ten aanzien van het bestuur en de commissarissen. Echter, uit onderzoek blijkt dat de informatie vaak door de OR zelf moet worden opgevraagd en met de verkregen informatie nauwelijks iets wordt gedaan. Slechts bij één op de vijf bedrijven bespreekt de directie de beloningsverhoudingen met de OR.

Gelet op de maatschappelijke onrust die de afgelopen jaren over de beloningen van topbestuurders is ontstaan, wil de wetgever dat dit onderwerp daadwerkelijk tussen de OR en directie besproken wordt. Het wetsvoorstel houdt in dat de directie verplicht is minimaal een keer per jaar de beloningen te bespreken in de overlegvergadering met de OR. Bij die vergaderingen moet een lid van de Raad van Commissarissen of Raad van Toezicht aanwezig zijn.

De directie hoeft geen informatie te verstrekken over individuele bestuurders, commissarissen of werknemers. De OR krijgt ook geen inspraak of adviesrecht over de hoogte van de beloningen van bestuurders. De vaststelling hiervan is en blijft voorbehouden aan de AVA.

Voor wie?

Geldt dit wetsvoorstel voor alle ondernemingen waarbij een OR is ingesteld? Nee, de nieuwe verplichting ziet alleen op ‘grote’ ondernemingen met meer dan 100 werknemers.

Sanctie?

Wat als de directie niet aan deze verplichting voldoet? Ook hier is het antwoord kort, namelijk niet naleving leidt niet tot een sanctie.

Al met al is het slechts een kleine aanpassing van de wet. Gaat deze wet de hoogte van topsalarissen beïnvloeden? Ik denk het niet, maar de wetgever meent dat door deze verplichting, de top van een onderneming zich meer bewust zal zijn van de beloningsverschillen binnen de onderneming.

Wilt u meer weten over dit onderwerp? Neem dan contact op met ons team Ondernemingsrecht.

Bewust over privacy

Bewust over privacy 1000 465 Ekelmans Advocaten
Bewust over privacy
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute
Expertise:

In Globe, magazine voor internationaal ondernemen, een artikel van Astrid van Noort en Anita Nijboer over privacy. Eind mei treedt er nieuwe privacywetgeving in werking.

Bedrijven moeten dan hun gegevensverwerking goed op orde hebben als ze het risico op hoge boetes of reputatieschade willen vermijden. Dit artikel gaat in op de noodzaak voor ondernemers om zich bewust te zijn van deze nieuwe wetgeving, welke maatregelen zij moeten treffen, hoe het zit met de bewijslast en het internationale gegevensverkeer.

Lees hier het artikel.

Mocht u nog vragen hebben over dit onderwerp, dan kunt u contact opnemen met Astrid van Noort of ons team Privacy Desk.

Contact

Ekelmans & Meijer adviseur bij verkoop van Nelle fabriek

Ekelmans & Meijer adviseur bij verkoop van Nelle fabriek 1000 465 Ekelmans Advocaten
Van Nelle fabriek
Leestijd: 2 minuten
Lesedauer: 2 Minuten
Reading time: 2 minutes
Expertise:

De monumentale Van Nelle Fabriek in Rotterdam kantoor-/bedrijfsruimte is verkocht aan een family office. Georg van Daal en Ingrid Deijkers van het Ondernemingsrecht team van Ekelmans & Meijer stonden de verkoper bij in dit traject.

De van Nelle Fabriek: werelderfgoed

De Van Nelle Fabriek is ontworpen door de architecten J.A. Brinkman en L.C. van de Vlugt, werd gebouwd gedurende de periode 1925 tot 1931. Het complex was in de eerste instantie gebouwd voor het bewerken, verpakken en het verhandelen van koffie, thee en tabak.

In 1998 werden deze activiteiten beëindigd en werd de fabriek succesvol getransformeerd naar de Van Nelle Ontwerpfabriek. In 2014 is de Van Nelle Fabriek op de Unesco Werelderfgoedlijst geplaatst. De Van Nelle Fabriek biedt momenteel plaats aan ruim 80 huurders verdeeld over de diverse gebouwen.

De verkoop

Bij de verkoop is de verkopende partij de Van Nellefabriek BV in haar hoedanigheid als beherend vennoot van CV Van Nelle Ontwerpfabriek bijgestaan door Ekelmans & Meijer. Daarnaast waren betrokken: de Gemeente Rotterdam als mede “site holder” voor het Unesco Werelderfgoed” en de financierende bank.

Aandacht voor deze deal in property.nl property.nl en vastgoedmarkt.nl.

Conclusie van A-G De Bock in zaak Dräger: bij ontslag op staande voet geen transitievergoeding

Conclusie van A-G De Bock in zaak Dräger: bij ontslag op staande voet geen transitievergoeding 2560 1709 Ekelmans Advocaten
transitievergoeding
Leestijd: 3 minuten
Lesedauer: 3 Minuten
Reading time: 3 minutes

Sinds de WWZ geldt dat een werknemer bij ontslag aanspraak kan maken op de wettelijke transitievergoeding, tenzij hij zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen. Algemeen werd aangenomen dat dit uitgangspunt ook van toepassing was op de werknemer die op staande voet was ontslagen. Volgens Advocaat-Generaal De Bock is dat onjuist.

Onder het recht dat gold vóór invoering van de WWZ, had een werknemer na ontslag op staande voet geen recht op een vergoeding (‘recht op niets’).

De casus

Dräger produceert technische apparatuur. Dräger hanteert een Regeling die haar personeel verbiedt onder invloed van drugs of alcohol op het werk te verschijnen. De werknemer in kwestie is een magazijnbeheerder. Hij heeft in 2015 een waarschuwing gekregen omdat hij naar alcohol rook toen hij op het werk verscheen. Een half jaar later valt hij onderweg naar het werk van zijn fiets. Hij wordt door een collega naar het werk gebracht. Uit een bloedtest blijkt dat hij een alcoholpromillage van 3,52 heeft. Er volgt ontslag op staande voet. De werknemer vecht dit zonder succes aan bij de kantonrechter en het hof. Volgens de rechter hoefde geen transitievergoeding te worden toegekend. De werknemer stelt cassatieberoep in. Hij meent dat hem vanwege zijn alcoholprobleem geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij wél recht heeft op een transitievergoeding.

Ontslag op staande voet

Zowel voor als na de WWZ worden aan een geldig ontslag op staande voet drie eisen gesteld:

  1. de arbeidsovereenkomst moet onverwijld zijn opgezegd;
  2. om een dringende reden;
  3. met onverwijlde mededeling van de dringende reden.

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor een geldig ontslag op staande voet niet altijd vereist dat de werknemer verwijtbaar heeft gehandeld. Of sprake is van een dringende reden zal echter wel vaak afhangen van (de mate van) verwijtbaarheid.

Transitievergoeding

Onder de WWZ is bij een opzegging door de werkgever een transitievergoeding verschuldigd, als het dienstverband ten minste twee jaar heeft geduurd. Er geldt een uitzondering voor het geval het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (art. 7:673 lid 7 sub c BW). De rechter kan echter zelfs dan in uitzonderlijke gevallen tóch een transitievergoeding toekennen: als het achterwege blijven daarvan onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 7:673 lid 8 BW). Dit wordt ook wel het ‘luizengaatje’ genoemd.

Transitievergoeding bij ontslag op staande voet?

Kan er bij ontslag op staande voet aanspraak op transitievergoeding bestaan? En zo ja, wanneer?

De wetsgeschiedenis is op dit punt verre van helder. Tot nog toe was de meest gehoorde uitleg dat een werknemer na een ontslag op staande voet wél aanspraak op een transitievergoeding kan maken, tenzij hij zich ernstig verwijtbaar had gedragen.

Advocaat-Generaal De Bock ziet dit anders. Zij leidt uit de wetsgeschiedenis af dat volgens de wetgever elke dringende reden ernstige verwijtbaarheid oplevert, en er – dus – geen transitievergoeding is verschuldigd. Verder wijst zij op het volgende:

  • Nergens in de wetsgeschiedenis staat dat een breuk is beoogd met de vaste rechtspraak dat een werknemer na een ontslag op staande voet geen vergoeding krijgt.
  • Een ontslag op staande voet is bedoeld als laatste redmiddel, dat alleen in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast. Meestal vallen de ernstige verwijtbaarheid en de dringende reden samen. Waarom zou een werkgever dan een transitievergoeding moeten betalen?
  • Als er wél een transitievergoeding kan worden toegekend bij een ontslag op staande voet ontstaat het gevaar dat de drempel voor een ontslag op staande voet wordt verlaagd; de werknemer kan immers worden ‘gecompenseerd’ met de transitievergoeding.
  • De transitievergoeding is bedoeld ter vervanging van de verschillende soorten ontslagvergoedingen zoals die voor de WWZ bestonden. Indien bij ontslag op staande voet een transitievergoeding is verschuldigd, kan deze worden verrekend met de schadevergoeding die de werknemer op zijn beurt verschuldigd kan zijn aan de werkgever. Dit lokt over en weer claims uit; een weinig aanlokkelijk perspectief.

Op grond hiervan stelt de A-G dat als hoofdregel heeft te gelden dat bij een ontslag op staande voet geen aanspraak bestaat op een transitievergoeding, ongeacht de mate van verwijtbaarheid van de gedraging van de werknemer. Bij hoge uitzondering kan, als het niet toekennen van een transitie­vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, via het ‘luizengaatje’ van art. 7:673 lid 8 BW toch een transitievergoeding worden toegekend. Denk aan een werknemer die een heel klein vergrijp begaat waardoor een lang dienstverband eindigt, of aan de werknemer die geen verwijt treft.

Als deze conclusie wordt gevolgd, verkleint dat de kans dat een werkgever na een succesvol ontslag op staande voet een transitievergoeding moet betalen. In de praktijk werd dat al niet vaak gedaan. De uitspraak van de Hoge Raad wordt verwacht op 20 april 2018.

Auteur

Toerekenbare tekortkoming adviseur

Toerekenbare tekortkoming adviseur 2560 1707 Ekelmans Advocaten
Toerekenbare tekortkoming adviseur
Leestijd: < 1 minuut
Lesedauer: < 1 Minute
Reading time: < 1 minute

De hier opgenomen uitspraak van appelarbiters gaat over de vraag of een adviseur toerekenbaar tekort is gekomen jegens zijn opdrachtgever door een CAR polis (die afwijkt van wat het bestek van de aannemer vraagt) goed te keuren.

Vervolgens komt de vraag op of, gelet op de toepasselijke DNR 2005, de eventuele tekortkoming van de adviseur ook verdere juridische gevolgen heeft omdat aan de overige voorwaarden voor aansprakelijkheid en schadevergoeding, als omschreven in art. 13 DNR 2005, is voldaan. Appelarbiters komen tot een ander oordeel dan arbiter in eerste aanleg.

Klik hieronder voor de uitspraak van Raad van Arbitrage voor de Bouw  8-6-2017, No. 72.077 rond dit geschil en de gastnoot die Frank Schaaf hierbij heeft geschreven.

Auteur

We gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo soepel mogelijk draait. Als je doorgaat met het gebruiken van de website, gaan we ervan uit dat je ermee instemt.